rooskleurig zijn, al is er sinds het optreden van den tegenwoor-
digen Legercommandant ook reeds heel wat verbeterd, en dat een
hameren daarop telkenmale wanneer de oorlogsbegrooting aan de
orde wordt gesteld, zijn nut heeft De tijd Iaat niet toe thans op
die door meergenoemde heeren beschieven misstanden uitvoerig
in te gaan, maar wel wil ik nog even de aandacht vestigen van
den Legercommandant op een door den heer Wybrands ter sprake
gebracht geval (vgl het Nieuws van den Dag van 14 November
1919 Eerste blad) van een fuselier, die reeds 4'/2 maand in „voor-
loopig arrest" opgesloten zat in een slecht verlichte benauwde
provoostkamer, omdat hij verdacht werd van het stelen van een
broek. Dergelijke toestanden zijn onhoudbaar en moet daaraan ten
spoedigste een eind worden gemaakt.
Indertijd is door mij aangedrongen op het instellen van een on
derzoek naar die legertoestanden door eene gemengde commissie,
maar „der Regeering is de noodzakelijkheid of zelfs de wensche-
lijkheid van zoodanigen maatregel niet gebleken" (vgl. de Memorie
van Antwoord blz. 13). N. m m zou anders, wat omtrent die leger
toestanden zoo langzamerhand bekend is geraakt, de noodzakelijk
heid en de wenschelijkheid van de instelling eener commissie, als
hier bedoeld wordt, wel ten volle wettigen. Toch zal ik er niet
meer op aandringen, omdat ik voor mij de overtuiging heb gekre
gen, dat zoo'n commissie ook niet het triestige leven van Jan Fu
selier zal kunnen vatten. Alleen zij, die dat leven hebben meege
maakt of lang in nauwe vertrouwelijke aanraking met de soldaten
hebben verkeerd, kunnen een juist beeld van dat leven krijgen.
En daarom acht ik het van zoo'n groot belang, dat het vakvere
nigingsleven onder de mindere militairen zich ontwikkelt en dat de
soldaat vrij uit voor zijn meening, zonder dat die natuurlijk in
brutaliteit behoeft te ontaarden, kan uitkomen.
In het leger is men zoo vreeselijk bang voor het ondermijnen van de
krijgstucht, alsof in het burgerlijke geen tucht heerscht, misschien een
andere tucht maar dan een, die op een veel gezondere basis rust. In de
Memorie van Antwoord ontmoet men dan ook herhaaldelijk het
woordje „krijgstucht". Daar gaat een echt militair mee naarheden
daar staat hij mee op. Nu heb ik hier reeds meermalen betoogd, dat de
praktijk van het leven heeft geleerd, dat een vrije meeningsuiting
absoluut niet behoeft te leiden tot mindere discipline Juist door die
vrije meeningsuiting zal, wat anders verborgen blijft, openbaar worden.
Misstanden zullen eerder aan den dag komen, de omgang en de ver
houding tusschen mindere en meerdere zullen zooveel beter worden.
In die vrije meeningsuiting en in die vakbonden zie ik dan ook
veel meer heil dan in alle andere maatregelen, welke in het belang
van den soldaat worden genomen. Denkt men b v. den soldaat zoet
te houden met kerstfeestjes en kerstgeschenkenvoor zulke fooien
bedankt hij terecht, zoolang hij nog niet het recht heeft zich te ver
eenigen en te vergaderen.
Met genoegen heb ik in alle geval in de Memorie van Antwoord blz.
12 gelezen, dat thans o.m. overwogen wordt, „welke bepalingen, waar
door de persoonlijke vrijheid aan banden wordt gelegd zonder bezwaar
uit de reglementen en voorschriften zouden kunnen verdwijnen".
160