Mijnheer de voorzitter! Thans heb ik nog een paar kleine opmer
kingen te maken en wel in de eerste plaats naar aanleiding van
hetgeen in 14 van de Memorie van Antwoord staat geschreven.
Het gaat hier over de kleeding van in de 2e klasse van militaire
discipline geplaatste soldaten. Mij is meegedeeld, dat belanghebben
den een klacht hebben ingediend bij hun chef, maar teruggestuurd
werden, juist, omdat die chef er niets van wist. Ook op Tjimahi
schijnt momenteel hetzelfde te gebeuren bij de genie, ook daar hebben
de betrokkenen zich tot hun chef gewend, maar eveneens zonder eenig
resultaat. Blijkbaar is de order, dat de menschen in de klasse ge
plaatst niet meer door bijzondere kenmerken van de overigen wor
den onderscheiden, nog niet overal goed doorgedrongen. Waar het
hier een kwestie geldt, waarover de soldaten veel vallen, zal de
Legercommandant mij genoegen doen door er voor te doen waken,
dat streng de hand wordt gehouden aan bedoelde order.
Een ander punt, dat ik nog even wil aanroeren, is de kwestie
van de v o e d i n g. Dit is een zaak, die voor den soldaat van
het hoogste belang is, hetgeen ook blijkt uit het door den heer
Wybranas ingestelde onderzoek. Nu is er een zg. voedings
commissie ingesteld, die voor zoover mij bekend is nog niet
gereed is met haar werk. Van de resultaten van haar werk zullen wij
gaarne t z. t. kennis nemen. Maar ik zou den Legercommandant
willen verzoeken, of die commissie ook rekening zou willen houden
met de wenschen der soldaten enz., zooals die tot uiting zijn
gekomen in het door het hoofdbestuur van den Bond van soldaten
en korporaals van het Neder!ansch=Indisch leger over de voeding
samengestelde rapport. Dit rapport is verschenen in de Soldaten
krant van 16 November 11 en zal den Legercommandant dus wel
bekend zijn. Voor zooverre ik deze kwestie kan beoordeelen, komen
die wenschen mij niet onbillijk voor. Over de samenstelling van
het menu kan ik niet meespreken, maar veel afwisseling in het
dagelijksche menu lijkt mij wel in het belang van een goeden geest
onder de soldaten.
De heer Pabst: Mijnheer de Voorzitter! Ik begin meteen
woord van hulde aan het legerbestuur voor den maatregel, die
onlangs getroffen is ten aanzien van het aangaan van zg. herver
bintenissen. Het staat wel niet in de begrooting, maar wij hebben
het in de dagbladen kunnen lezen, dat aan het gedrag van militairen,
die zich opnieuw voor den militairen dienst wenschen te verbinden,
voortaan hoogere eischen zullen worden gesteld dan vroeger, en
het komt mij nuttig voor, dat ook van deze plaats instemming wordt
betuigd met een maatregel, die in aansluiting met het opheffen van
het strafdetachement, het Europeanenvraagstuk een grooten stap
dichter bij zijn oplossing brengt. Ik zal nu een paar onderdeelen
van de begrooting behandelen en begin met het veelbesproken
vliegkamp Soekamiskin c. a.
Het is niet mijn bedoeling de lijdensgeschidenis van dat vliegkamp
weer op te halen, Mijnheer de Voorzitter, ik hoop alleen, dat de
ervaring, die men bij deze gelegenheid heeft opgedaan, de zekerheid
zal geven, dat, wanneer men in de toekomst weer een vliegkamp
162