worden door de autoriteit van het hoofd van het departement van oorlog en het hoofd van dat departement zal wel zorgen, dat zijn secretaris-generaal in zijn betrekking gerespecteerd wordt. Mijnheer de Voorzitter, verder lijkt het mij volstrekt niet nood zakelijk, dat een militaire secretaris-generaal minstens dezelfden rang heeft als de afdeelingschefs Het komt nu al voor, dat een afdee- lingschef een beslissing neemt namens of op last van het hoofd van het departement van oorlog tegenover autoriteiten van hoogeren rang. De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger en Hoofd van het Departement vèn Ooriog; Wanneer hij het namens den Legercommandant doet, is dat heel wet anders dan, wanneer hij het op last doet. De heer Pabst: Ik geloof, dat dit tot mijn betoog weinig of niets afdoet lk heb alleen willen zeggen, dat in verschillede geval len een afdeelingschef een beslissing neemt en dat doet namens of op last van den Legercommandant. De heet Van Rietschoten, Commandant van het Leger en Hoofd van het Departement van Oorlog: Er is een onderscheid „op last van" of „namens". Is het „namens" oen Legercommandant, dan behoeft de Legercommandant er niet in gekend te zijn, bij „op last" wel. De heer Pabst: Hoe het ook zij, het is mogelijk een regeling te maken, dat de secretaris-generaal, onafhankelijk van zijn rang, beslissingen, zal kunnen nemen, die worden gevolgd. Nu heeft het aanwijzen van een generaal-majoor zeer bepaalde nadeelen. Om voor bevordering tot generaal-majoor in aanmerking te kunnen, heeft de betrokkene moeten bewijzen, dat hij den troep door en door kent, dat hij den troep behoorlijk weet aan te voeren en te leiden, dat hij de militaire wetenschap grondig bestudeerd heeft. Wanneer hij in staat is die bewijzen naar behooren te geven, dan ligt het voor de hand, dat hij niet dadelijk geschikt is voor administratief bureauwerk, en dat hij eenigen tijd noodig zal hebben om zich in de zaak in te werken en dan kan ik mij niet voorstellen, dat het hoofd van het departement veel hulp van zoo'n secretaris generaal verwachten kan. Daarom zou ik er de voorkeur aan geven om iemand, die bijzonder geschikt voor het ambt blijkt en dus zeer spoedig als secretaris-generaal zal voldoen, daarvoor aan te wijzen en hem los te maken van de militaire hiërarchie, opdat hij zijn loopbaan als burger-secretaris-generaal vervolge. In geen geval binde men den generaalsrang aan de nieuwe betrekking. Mijnheer de Voorzitier: In het voorjaar van 1918 is in het Afdee- lingsverslag voor de begrooting van het jaar 1919 de opmerking gemaakt, dat er in het Indische leger naar verhouding te veel opper- officieren zijn. Om misverstand te vermijden, wil ik hier wel zeggen, dat ik niet heb behoord onder degenen, die die opmerking hebben gemaakt. Integendeel, in verhouding tot de toenmalige legersterkte was het aantal opperofficieren naar mijn meening eer te laag dan te hoog. 165

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 67