het Departement van Oorlog" te verminderen met 3600.— en alzoo te brengen op 36000.— en tevens het woord „generaal- majoor" in de omschrijving van den post te vervangen door „burgerambtenaar". De heer Van Rietschoten. Commandant van het Leger, Hoofd van het Departement van Oorlog: Mijnheer de Voorzitter! In de vorige zitting zeide ik den heer Teeuwen een onderzoek toe naar aanleiding van zijn bewering, dat van Oost-Timor en van Alor tientallen menschen zouden zijn gedwongen om in militairen dienst te gaan. Het rapport daaromtrent ontving ik dezer dagen en daaruit ont waarde ik, dat sedert October 1917 geen militairen meer aangenomen zijn, omdat degenen, die zich aanmeldden, werden afgekeurd. Tevens leerde ik daaruit, dat naar aanleiding van een artikel, verschenen in de „Locomotief" van 4 juni 19)7, toen reeds een onderzoek naar die beweerde onregelmatigheden bij die werving is ingesteld en daarover rapporten zijn uitgebracht door den toenmaligen militairen commandant van Oostelijk Timor, die op dat oogenblik daar 2-jaar was, dus die de geheele wervingsgeschiedenis had meegemaakt. Aan dat rapport ontleen ik in de eerste plaats het volgende: „Nadat in den beginne de militairen daar waren aangeworven door een Inlandsch sergeant, die belast was met de werving, werden zij in het volgende tijdperk aangebracht door beloenee- sche bedienden, door militairen, tolken, door Javaansche bedien den enz. door allerlei willekeurige personen, wat op zich zelf al een groote aanwijzing is, dat er van dwang geen sprake was Nadat die personen waren goedgekeurd, werden zij ge kleed, ontvingen 50 handgeld, bleven zij te Öeredao, totdat zij gevaccineerd en de wondjes genezen waren, waarna zij opnieuw f 50 ontvingen van hun premie en met 14 dagen verlof naar hun negorij werden gezonden. Van de 213 personen, die op die wijze met verlof gezonden werden, is er één van verlof achtergebleven en die eene bleek bij onderzoek abnormaal te zijn. Te Beredao zelf zijn de menschen even vrij geweest ls alle overige militairen, zoodat, wanneer zij gedwongen waren gewor den, er gelegenheid voor hen te over was om zich, hetzij op eigen gebied, hetzij op Portugeesch gebied, waarvan zij een half uur verwijderd waren, gedurende eenigen tijd schuil te houden om daarna naar hun negorij terug te keeren. Acht dagen vóór hun veitrek naar Atapoepoe keerden zij van verlof terug. Dat ging in den regel onder geleide, maar meestal onder geleide, van bloedverwanten en familieleden". Tot nadere bevestiging van deze zaak is nog een onderzoek ingesteld door een officier, die 10-jaar bestuurspractijk in Timor heeft. De bevindingen van den militairen commandant van toen worden door dat onderzoek ten volle bevestigd en voorts bleek, dat meerdere menschen werden ontmoet, die hun grooten spijt te kennen gaven, dat zij niet voor den militairen dienst waren goedgekeurd. 167 1. M. T. II, 19 20

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 69