Beide partijen maakten aanspraak op zijne diensten; voortdu
rend moest hij ondervinden, hoe moeilijk het is twee heeren te
dienen.
Op een kwaden dag medegenomen om eene colonne op eene
wandeling door zijn gebied te vergezellen, werd de troep door zijne
landgenooten op de gewone vriendelijke manier met een morgen
groet vol lood ontvangen.
Dat 's vijands vuur van beteekenis was, bleek wel uit de vraag
door den colonnecommandant tot den Imeum gericht, n.l. hoe hij dat
wel vond, in zijn eigen gebied zóó beschoten te worden.
Zeer laconiek antwoordde de man, „o, niet erg, mijnheer, dan
moet u eens aan den anderen kant zijn, als de kompanie schiet".
Niettemin deed onze vriend vaak zijn plicht en hij paf er den
commandant te Padang-Tidji meestal kennis van, als zich weer
eene bende in zijn territoir geïnstalleerd had.
Dat hij zulks pas deed, als dat installeeren goed en wel zijn be
slag had, was eene vriendelijkheid aan de wederpartij.
Een soortgelijk bericht gaf den troepencommandant, den Luitenant-
Kolonel P. H. van der Wedden, aanleiding den 20sten Januari 1901
uit te rukken met twee compagnieën van het 14e Bataljon Infanterie,
elk 80 bajonetten sterk en respectievelijk onder het commando
van de Kapiteins L. J. Schroder en D. A. de Voogt.
Bij deze colonne was ingedeeld eene ambulance onder den officier
van gezondheid 2e klasse W. J. van Gulik, tellende één Europeesch
en één Amboineesch ziekenoppasser, terwijl elk der compagnieën
over 3 tandoes en 3 dragers beschikte. Op veel gewonden werd
blijkbaar niet gerekend.
Daar het te voorzien was, dat men voor waterbeletselen zou
komen te staan, ging er eene afdeeling van 45 dwangarbeiders met
het noodige materiaal voor kreebruggen mede. De adjudant-onder
officier Mulder, Alg. Stb. No. 36668, zag zich het commando
over deze geïmproviseerde genietroepen toevertrouwd.
De opdracht, die de colonnecommandant zich zelf gegeven had,
luidde
„Door eene meer openlijke verkenning, de sterkte van 's vijands
stellingen in de Paja Reubèë uitvorschen, en dan zoo mogelijk
de benteng's nemen."
Een paar dagen te voren had er al eene minder openlijke ver
kenning plaats gevonden, en toen was gebleken, dat de vijand op
eene kleine hoogte, omringd door blijkbaar ondoorwaadbaar moeras
met eene minste breedte van 30 Meters een vijftal versterkingen
104