overgelegd, waaruit de afstamming of de landaard zou kunnen blijken. Op den engagementsstaat van Hasan, dien ik op het departement van oorlog heb doen lichten, staat aangeteekend, dat de man en zijn vader Maleiers zijn, en er bestond natuurlijk voor dat depar tement niet de minste aanleiding om den plaatselijk militairen commandant te vragen, of die aanteekening inderdaad juist was. Dat deze personen tot het geslacht der Pata-Siwah behooren zou zooals de heer Teeuwen beweerde, zal dus nadere bevestiging behoeven. Nu komt het inderdaad voor, Mijnheer de Voorzitter, vooral bij Ambonneezen, dat zij niet voldoende bekend zijn met de bepalingen en zich wel eens engageeren op een contract, dat feitelijk niet voor hen geldt. In het bijzonder gebeurt dit, wanneer zij aanspraak hebben om als Europeaan in het leger te komen en zich om de een of andere reden niettemin engageeren als Ambonnees Zijn zij eenmaal in het leger en zien zij het groote onderscheid, dat toen bestond en nu nog bestaat tusschen de verschillende landaarden, wat soldij, voeding enz. betreft, dan zijn zij, veelal door kameraden voorgelicht, er al heel spoedig bij om over hun positie in het leger bezwaren in te brengen, bezwaren, die dan onderzocht worden en waaraan natuurlijk, wanneer bij onderzoek is gebleken, dat de menschen gelijk hebben, tegemoet wordt gekomen. Nu is het wel een vreemd verschijnsel, dat deze Hasan, die nu al bijna 7 jaar in het leger heeft gediend, tot dusver geen tijd heeft gevonden om eenig bezwaar in te brengen over zijn positie in het leger en om te trachten gelijkgesteld te worden met Ambonneezen. Hiermede, Mijnheer de Voorzitter, heb ik de oude rekening vereffend en kan ik beginnen aan de nieuwe. Alvorens de verschillende sprekers, die bij het mondeling debat hebben doen blijken van hun belangstelling, te beantwoorden, moet ik er nog even op wijzen, dat de heer Teeuwen bij de algemeene beschouwingen een dezer dagen gehouden o.a heeft gezegd, dat bij het departement van oorlog twee Inlandsche klerken zijn ont slagen, omdat zij tot de S. 1. behooren. De heer Teeuwen meende, dat dit ontslag had plaats gehad naar aanleiding van de bekende circulaire, waarover nogal een en ander is te doen geweest. Ik heb die zaak onderzocht, Mijnheer de Voorzitter, en daarbij is mij gebleken, dat inderdaad 1 Inlandsche klerk van het depar tement van oorlog is ontslagen, niet omdat hij lid was van de S.I., maar omdat bericht was ontvangen, dat hij behoorde tot de af- deeling B der S. I. en min of meer betrokken was in de moeilijk heden, welke door die afdeeling zijn ontstaan, en hij is niet ontslagen, voordat de man erkend had, dat de bewering juist was._ Vandaar dan ook waarschijnlijk, dat hij over het ontslag bij mij nooit in hooger beroep is gegaan. Eindelijk in antwoord op een vraag in het Afdeelingsverlag naar eenige feiten, die zouden hebben plaats gehad in strijd met de bepalingen op het vieren van den Zondag, kan ik mededeelen, dat een onderzoek inderdaad de juistheid heeft uitgewezen van de feiten, zooals in de Banier vermeld, echter niet van de opsiering daarvan. 169

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 71