verbeteringen kwamen tot stand ondanks de tegenwerking. Daarom diende er bij elke verbetering op gewezen te worden, dat zij niet uit eigen vrijen wil was voortgekomen, maar door den bond was afgedwongen. Voorts werd nimmer verzuimd, er uitdrukkelijk op te wijzen, dat eene tot stand gekomen verbetering alleen kon worden aanvaard als voorloopster van tal van volgende, waarbij onveran derlijk de marine als voorbeeld wordt gesteld, die dank zij haren bond, veel verder zou zijn dan de landmacht. Kan men nu, vraag ik in gemoede, bij een dergelijke groepeering spreken van een bond met een regelmatig bestuur, door hetwelk de belangen en de wenschen van de leden worden overwogen en ter kennis van de gezaghebbenden worden gebracht Is het te ver wonderen, dat men een dergelijke vereeniging niet sanctionneert door haar als rechtspersoon te erkennen Ligt hierin niet tevens opgesloten een afdoend antwoord op de vraag thans weder door den heer Cramer gesteld? Zou het verstandig beleid kunnen heeten den soldatenbond rechtspersoonlijkheid te verleenen, zoolang hij zich niet weet te onttrekken aan den invloed van een enkel persoon, die feitelijk de geheele leiding in handen heeft en deze aanwendt met een bedoeling, welke tegen de maatschappelijke orde i idruischt? Mijn persoonlijk oordeel over bonden in het leger heb ik bij herhaling gegeven en ik ben te oud om daarop terug te komen. Maar niet temin heb ik gezegd, dat bonden door soldaten begonnen en in onderlinge samenwerking tot stand gebracht door mij nooit zullen worden tegengewerkt. Het tegendeel is het geval. Dergelijke bonden bestaan en ik kan verzekeren, dat zij, die als de" bond van de Inlandsche militairen langs wettigen weg naar verbetering streven, nimmer eenige moeilijkheid van mijne zijde zullen ondervinden. De heer Cramer heeft een vergelijking gemaakt tusschen het werk van Brandsteder naar aanleiding van zijn brochure „Het dap pere Indische leger" en verschillende artikelen door den heer Wybrands opgenomen in het Nieuws van den Dag, naar aanleiding van het onderzoek, dat hij in verschillende kampementen en hospitalen instelde lk ben het volkomen met den heer Cramer eens, dat bedoeld onderzoek betrekkelijk oppervlakkig is en geen voldoenden waarborg geeft voor algeheele juistheid. Daarvoor moet men dieper in de zaak doordringen. Maar een indruk kan men door een dergelijk onderzoek zeer zeker krijgen en wanneer men dan bovendien zich in verbinding stelt met verschil lende personen, dan kan men daar ook voldoende van hooren, om den verkregen indruk desnoods te corrigeeren. Dat iemand, zooals Brandsteder, die nimmer eenig kampement of hospitaal bezocht, al thans niet met mijn weten, door hetgeen hem van militaire zijde werd medegedeeld beter op de hoogte kon zijn dan iemand, die per soonlijk de zaak in oogenschouw nam, moet ik bepaald tegenspreken. De heer Cramer: Heeft U Brandsteder nooit toegestaan in de kampementen te komen? De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger, Hoofd van het Departement van Oorlog: lk heb Brandsteder nooit iets toegestaan, want hij heeft mij nooit iets gevraagd. 180

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 82