Wat betreft het ter sprake gebrachte verschil in betaling tusschen den onderdirecteur van een van de departementen van algemeen bestuur en de bezoldiging van den secretaris-generaal aan het de partement van oorlog, generaal-majoor zijnde, moet ik er op wijzen, dat de toelage van f 300.die een opperofficier van dien rang geniet, speciaal is verbonden aan den rang en niet aan de functie. De heer Teeuwen: Mijnheer de Voorzitter. In de eerste plaats betuig ik mijn dank aan Zijne Excellentie, den Legercommandant, voor zijne mededeeling in deze zaal van den uitslag der onderzoe kingen, die plaats hebben gehad naar aanleiding van wat» in de vorige zitting door mij te berde is gebracht, met betrekking tot de werving van militairen in Timor, Alor en omstreken. Ik was op deze mededeeling, zooals te begrijpen is, niet vcorbereid, zoodat ik de stukken ter zake niet heb medegenomen. Het is mis schien een fout geweest om de stukken thuis te laten, maar de fout is nu eenmaal gemaakt, zoodat ik op de zaak niet dieper kan ingaan. Voor zoover mijn herinnering mij echter niet in den steek laat, kan ik wel zeggen, dat ik destijds duidelijk heb doen uitkomen, dat er dwang was, maar dan dwang door de economische omstan digheden, welke op die eilanden heerschen. In hoeverre de volks hoofden van dien economischen dwang gebruik hebben gemaakt, is mij niet bekend en natuurlijk ook moeilijk te onderzoeken, maar dwang was er niettemin Ten aanzien van den fuselier Hassan herrinner ik mij ook en ik meen, dat ik dat ook in mijn rede destijds gezegd heb dat hij meer dan eens heeft gereclameerd. Het legerbestuur weet van al die reclames niets af, zooals ik heden meen te mogen vernemen. Daar is er maar één conclusie mogelijk, en die conclusie is, dat de reclames niet naar het legerbestuur zijn doorgezonden. De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger en Hoofd van het Departement van Oorlog: Niet ingediend! De heer Teeuwen: Ik heb juist gezegd, dat de reclame wel is ingediend, meer dan eens. De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger en Hoofd van het Departement van Oorlog: Er zijn twee moge lijkheden öf die reclame is niet ingezonden óf zij is niet doorge zonden De heer Teeuwen: Ik heb de stukken thuis en uit die stuk ken blijkt, voor zoover ik mij herinner, dat de man wel gerecla meerd heeft, meer dan eens; dus is er maar één conclusie, dat de reclames niet zijn doorgezonden. Maar zooals ik gezegd heb, we gens gebrek aan gegevens kan ik natuurlijk niet dieper op de zaak ingaan, zoodat het mii veiliger lijkt op de zaak terug te komen bij een andere gelegenheid. Dan, Mijnheer de Voorzitter, wil ik mijn genoegen uitspreken voor de erkenning van Zijne Excellentie, dat een der beambten van het de- 186

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 88