De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger en
Hoofd van het Departement van Oorlog: Om aan te toonen, dat al
Uw onderbevelhebbers denzelfden geest hebben als U.
De heer Teeuwen: Als de geest van den legercommandant ook
bij zijn ondergeschikten aanwezig was, dan had ik willen zeggen,
Mijnheer de Voorzitter, dat ook ik - nu ik reeds de eer heb gekregen
een collega te worden genoemd van Zijne Excellentie van mijn
bevelhebbersbevoegdheid gebruik zou hebben gemaakt om een op
dracht te geven in dezelfde richting, nl. de leden met hun reclames
naar hun onmiddellijke chefs te doen verwijzen. Maar als die zekerheid
niet gegeven kan worden, blijft mij niets anders over dan de zaak
verder op haar beloop te laten
Mijnheer de Voorzitter, ten aanzien van de vakvereeniging wil ik
de opmerking maken, dat uit de mededeeling van den legercommandant
zelf blijkt, hoe hinderlijk voogdij is voor een vakvereeniging.
Ik zal niet nader ingaan op de misstelling en het verzoek om aan
brenging van correctie, welke neerkomt op de vervanging van het
woord „in" door het woord „voor", maar ik wil ten aanzien van
de uitlating van den propagandist van „Ons Aller Belang" in een
vergadering te Magelang, dit toch wel zeggen, dat die herroeping,
gelijk Zijne Excellentie heeft erkend, in het laatste nummer van het
orgaan der vereeniging heeft plaats gehad
De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger en
Hoofd van het Departement van Oorlog: Op last van den legercom
mandant, wat niet waar is. U hebt minschien een andere opvatting
dan ik.
De heer Teeuwen: Daar kom ik op terug, als U mij maar laat
doorpraten. Dat herroepen is feitelijk geen herroeping, omdat de
uitlating van den propagandist in veronderstellenden zin is gedaan,
namelijk dat de legercommandant wel geen bezwaar zou maken
tegen de opname van burgers in het bestuur van militaire vakver-
eenigingen op grond van het nieuwe artikel 111 van het Regeerings-
reglement. Dit werd aan het legerbestuur medegedeeld.
De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger en
Hoofd van het Departement van Oorlog: Pardon, niet aan het
legerbestuur.
De heer Teeuwen: Toch wel, blijkens de correspondentie.
Des ondanks werd aangedrongen op herroeping en men gaf ten
- slotte'een nadere toelichting van het gesprokene met de bijvoeging,
dat dit op last geschiedde van den legercommandant
Wat de mededeeling van den voorzitter der afdeeling Soerabaja
betreft, Mijnheer de Voorzitter, het hoofdbestuur van „Ons Aller
Belang" meent de beschuldiging van anders te hebben laten druk
ken dan wat in het oorspronkelijk stuk stond vermeld, met een
schouderophalen te moeten beantwoorden, omdat die mededeeling
vervat is in de notulen van de vergadering; notulen, die door de
190