afdeeling Soerabaja zelf zijn opgemaakt en blijkbaar ook goedge keurd, want anders zouden zij niet opgezonden zijn ter publicee ring in het orgaan. Ten slotte, Mijnheer de Voorzitter, wil ik betreuren het persoon lijk oordeel van Zijne Excellentie, dat geen burgers in het bestuur van een militaire vakvereeniging thuis hooren Dat oordeel is, als ik het op zijn zachtst mag uitdrukken, 50 jaar ten achter. En Zijne Excellentie zal toch ook niet de leger- samenstelling willen baseeren op een oordeel van 50 jaren terug, want aan zou het leger op dit oogenblik geen cent waard zijn. In hetzelfde geval nu verkeeren de vakvereenigingen. Dergelijke vakvereenigingen, beheerd door werknemers, die afhankelijk zijn van werkgevers, zijn op het oogenblik ook geen cent waard; daar om zien wij overal ter wereld, dat die besturen langzamerhand uit vrijgestelde personen worden gevormd. Ik heb dan ook het vertrouwen, dat de Regeering, die bij de al- gemeene beschouwingen duidelijk heeft doen blijken van haar be grijpen van den nieuwen tijdgeest, de beslissing dienovereenkomstig zal nemen. De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger en Hoofd van het Departement van Oorlog: Ik hoop het. De heer Pabst: Mijnheer de Voorzitter: Hetgeen de Regee- ringsgemachtigde geantwoord heeft op mijn opmerkingen over het vliegkamp Soekamiskin en de verbouwing van het kampement te Bandoeng, kan ik voorloopig onbesproken laten; ik zal mij bepalen tot de hoofdzaak, nl. het nieuwe ambt van secretaris-generaal. Al vorens ik er toe overga, om hetgeen ik gisteren daaromtrent heb gezegd, nader toe te lichten, wil ik beginnen met een misverstand op te helderen, dat klaarblijkelijk bij den Regeeringsgemachtigde bestaat. In de eerste plaats heb ik geen pleidooi gevoerd voor het be noemen hier te lande van een burger tot chef van het departement van oorlog, zooals dat in andere landen wel voorkomt. Ik heb gisteren het voorbeeld van Frankrijk en andere landen alleen genoemd om aan te duiden de mogelijkheid, dat een burger, laat ik liever zeggen een niet-militair, bekleed wordt, in tijd van vrede natuurlijk, met gezag over militairen en dat dit blijkens de ondervinding in die landen opgedaan, geen aanleiding gegeven heeft tot moeilijkheden Ik heb dit voorbeeld aangehaald in verband met de toelichtirg in de Memorie van Antwoord, dat de aai,wijzing van den rang van generaal-majoor voor de betrekking van seen laris-generaal noodig zou zijn wegens den rang van de afdeelingschefs van het departe ment van oorlog, waaruit ik meende te moeten opmaken, dat de Regeering een strenge hiërarchieke verhouding tusschen die afdee lingschefs en den secretaris-generaal wenscht Nu diende het voor beeld, dat ik van Frankrijk en ook van Nederland heb aangehaald, alleen om te bewijzen, dat behoorlijke dienstverhouding mogelijk is ook tusschen een burger als chef en officieren als ondergeschikten, anders niet. 191

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 93