Verder heb ik de mindere of meerdere geschiktheid van den a.s. secretaris-generaal voor legercommandant niet aangeroerd. Dit is wel ter sprake gebracht in het Afdeelingsverslag, maar ik heb er gisteren in het geheel niet over gesproken. Ik kom nu, Mijnheer de Voorzitter, tot de zaak zelf Ik stel mij den secretaris-generaal voor als iemand belast zuiver en alleen met, laat ik zeggen, het administratief beheer iemand, die zich absoluut niet bemoeit met militaire vakbelangen, deze overlaat aan den legerbe velhebber, daarbij ondersteund door den chef van den generalen staf en inspecteurs van de verschillende wapens en diensten. Ik heihaal, de secretaris-generaal heeft in mijn gedachtengang niets anders dan administratief gezag, d.w.z hij bemoeit zich met zulke aangelegenheden die op elk departement voorkomen, en niet dan in zeer zijdelingsch verband staan met het militaire karakter, dat dit departement nu eenmaal heeft. Het lijkt mij nu overbodig daar over nog nadere toelichtingen te geven, de heeren weten allemaal, over welke zaken in het hier heb, zaken, die op elk departement voorkomen. Het spreekt van zelf, dat iemand die geen militairwetenschappe- lijke opleiding heeft genoten, niet kan worden belast met regelingen, die de militaire belangen in engeren zin betreffen, b.v. de operaties en hare voorbereiding, oefening en opleiding van den troep, wape ning enz. enz. Tegenover mijn standpunt staat dat van den Regeeringsmachtigde, die, als ik het goed begrepen heb, den secretaris-generaal wil maken tot de rechterhand van den chef van het departement van oorlog. Hij wordt dan een soort ondercommandant, die dus met alles te maken zou hebben, een opvatting, Mijnheer de Voorzitter, die de mijne niet is. Mijn ideaal is, dat er een zeer strenge scheiding worde gemaakt tusschen het eigenlijke administratieve en het eigenlijke militaire gedeelte van de taak van het hoofd van departement van oorlog in dit land. Nu is de toestand hier eenigszins anders dan in andere landen, omdat hier de afdeelingschefs van het departement van oor log, als zoodanig een administratieven werkkring hebbende, tevens zijn inspecteur van een wapen of dienst, hetgeen hun positie een dualistisch karakter geeft, terwijl in andere landen de inspecteurs van de wapens en diensten niet tot het departement van oorlog behooren. Nu wil ik hier geen pleidooi houden om dezen buiten ons departement van oorlog te brengen want dan zou ik moeten komen tot beschouwingen over de samenstelling van het depar= tement van oorlog, waarvoor het op het oogenblik niet de gelegen heid is. Bovendien ben ik zelf van oordeel, dat met het oog op den betrekkelijk geringen omvang van het tegenwoordige Indische leger een dergelijke afscheiding niet direct noodzakelijk is, maar het neemt in elk geval niet weg, dat de inspecteurs-afdeelingschefs een dualistischen werkkring hebben. Als inspecteurs zijn zij belast met de militaire opleiding van het wapen, dat onder hen gesteld is, en aan den anderen kant zijn zij als afdeelingschefs belast met allerlei administratief werk. 192

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 94