De heer Van Rietschoten. Commandant van het Leger en Hoofd van het Departement van Oorlog: Zooals in de geschiedenis! De heer Pabst:in de krijgsgeschiedenis b.v., of in tactiek of in strategie, dan zou ik zeggen, dat hij een uitmuntende voorbereiding heeft doorgemaakt voor een latere betrekking als aanvoerder en bevelhebber. Ik wil dit in het licht stellen, omdat een zekere begripsverwarring zou kunnen ontstaan, die mij hoogst ongewenscht voorkomt. Mijnheer de Voorzitter! Het antwoord van den Regeeringsge- machtigde heeft mij niet overtuigd en daarom handhaaf ik mijn meening, hetgeen de aanleiding is, dat ik met de heeren Valkenburg en Oetoyo een amendement heb ingediend, dat U zooeven hebt voogelezen. Een verdere bespreking is, na hetgeen ik daaromtrent gisteren en vandaag gezegd heb, overbodig; alleen wil ik nog iets voegen bij de toelichting, die aan den voet van het amendement, zooals de heeren hét ontvangen hebben, vermeld staat. Die toelichting luidt als volgt: „Het is de bedoeling van de voorstellers, dat voor de nieu we betrekking van secretaris-generaal aan het departement van oorlog worde aangewezen een burgerambtenaar in plaats van een officier. Het komt den voorstellers billijk voor dezen se cretaris-generaal een bezoldiging toe te kennen van hoogstens 15C0— 'smaands, alzoo f 300.per maand minder dan een generaal-majoor, die met inbegrip van huishuurvergoeding en toelage f ISlO,'s maands ontvangt. Daartoe is het noodig den post te verminderen met 12 X* 300= f3600". Er staat hier dus, dat wij dien secretaris-generaal een bezoldiging toekennen van hoogstens f 1500.'smaands. De bedoeling daarvan is, dat op deze wijze de bezoldiging van den nieuwen secretaris generaal de bezoldiging van den onderdirecteur bij een ander depar tement niet overtreffen zal, zoodat daardoor geen kans bestaat, dat later voor een onderdirecteur een „billijke" tractements verhooging gevraagd zou worden en tegelijkertijd is het noodig een marge te laten om den secretaris van het departement, waar het ambt van onderdirecteur nog niet bestaat, wanneer men het in het belang van het werk noodig vindt meer te geven, dan hem thans wordt betaald. Ten slotte, Mijnheer de Voorzitter, nog het volgende. Ik weet niet, of ik er in geslaagd ben mijn standpunt duidelijker te maken dan gisteren maar hoe het ook zij, ik zou der Regeering met aan drang in overweging willen geven, om in ieder geval dezen post desnoods een jaar uit te stellen en de zaak nog eens aan te zien: wij kunren haar dan opnieuw onder de oogen zien en nagaan, wat noodig is. Mocht de Regeering hiertoe niet bereid zijn, dan handhaaf ik mijn amendement en zou ik hiervoor stemming willen vragen. De vergadering wordt geschorst. De Voorzitter: Thans wil ik overgaan tot het voorlezen van enkele door deleden gestelde vragen met verzoek die aan de Regeering door te zenden. 194

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 96