De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger, Hoofd van het Departement van Oorlog: Maar in goede richting. De heer Cramer: Volgens Uw opvatting, maar volgens mijn opvat ting zijn die adviezen niet altijd in het belang van de arbeider, waar het toch om gaat. Maar, Mijnheer de Voorzitter, ik geef toe, dat dit weer de bur germaatschappij, niet de militaire maatschappij betreft, en er schijnt tusschen de burger- en de militaire maatschappij zoo'n groote kloof te bestaan, dat ik verder hierover maar zal zwijgen. De heer Bergmeijer: Mijnheer de Voorzitter, ik kan zeer kort zijn. Bij alle waardeering voor hetgeen de Regeeringsgemachtigde gezegd heeft, mis ik toch de beantwoording van de hoofdgrief, die ik gisteren heb te berde gebracht. Mijn hoofdbezwaar is dit: dat de prophylactica, die toegepast worden bij de Landmacht, niet alleen niet afdoende werken, maar zelfs gevaar voor besmetting kunnen opleveren. Het is op grond van het oordeel van deskundigen, dat het gebruik op die wijze in elk geval moet worden afgekeurd. Ook al zou men de prophylac- tische middelen kunnen goedkeuren, dan moet toch worden afge keurd de wijze, waarop bij het leger van deze middelen wordt gebruik gemaakt. Ik heb dit op gezag van deskundigen beweerd en ik zou dit juist onder de ernstige aandacht der Regeering willen brengen. Ik heb daarop van den Regeeringsgemachtigde geen antwoord mogen vernemen. Wat het kwaad zelf betreft, dit is ongetwijfeld ontzaglijk groot en de bestrijding omvat veel meer, maar ik ben geëindigd met de vraag, of de Regeering bedacht is op het gevaar bij de gebruik making van prophylactica, zooals die op het oogenblik bij de Land macht zullen worden ingevoerd. Hierop zou ik gaarne antwoord willen ontvangen. De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger en Hoofd van het Departement van Oorlog: Mijnheer de Voorzitter! De sprekers, die in tweede instantie het woord gevoerd hebben, beantwoordende, moet ik er mijn leedwezen over inspreken, dat de heer Teeuwen niet voorbereid was op het antwoord, dat ik hem in de vorige zitting heb toegezegd Aan den anderen kant is in dit feit ook eenige reden tot verheuging te vinden, daar het tengevolge kan hebben, dat het debat over dit onderwerp later nog wat zal worden voortgezet. Ik wil er de aandacht op vestigen, dat volgens den heer Teeuwen de fuselier Hasan meermalen een reclame zou hebben ingediend over zijne positie in het leger, waaraan de geachte spreker toevoegt slechts één mogelijkheid te erkennen, nl. dat die reclame nooit bij het legerbestuur is gekomen. Ik heb al bij interruptie gezegd, dat er twee mogelijkheden bestaan, nl. de genoemde en ook dat de heer Teeuwen verkeerd is ingelicht. Zoolang niet van beide zijden 197

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 99