Twee der dwangarbeiders, Ronodikromo en Saha'an maakten zich al bijzonder verdienstelijk. Voortdurend onder 's vijands vuur, bleven zij tot vlak bij 's vijands positie hun werk in het water verrichten. De Eerste-Luitenant G. F. B. Watrin kreeg nu last met zijne sectie over te gaan. Gemakkelijk ging dat niet, vooreerst, omdat de vijand zich daar ernstig tegen verzette, maar ook, omdat het tweede deel der brug onder het gewicht der manschappen begon te zinken. De vijand geleek op dat oogenblik al zeer fanatiek. Tusschen de salvo's door, kon men hem bij de compagnie DE VOOGT zelfs hooren bidden en op de Kafirs hooren schelden. Mede onder bescherming van het vuur der tweede sectie van de eigen compagnie, slaagde Luitenant Watrin er in, den anderen oever te bereiken, en toen hij meende daar voldoende strijders in den dooden hoek der versterking verzameld te hebben, ging hij tot den stormaanval op dit veldwerk over. De vijand weerde zich aanvankelijk krachtig Gevolgd door Mulder, den Europeeschen Korporaal van Seeters, No. 38872, en den Europeeschen fuselier van Drimen, No. 33849, sprong Luitenant Watrin op de omwalling, maar was stellig het kind van de rekening geworden, indien niet Korporaal van Seeters den Atjeher had neergeschoten, die reeds op zijn luitenant aanlegde. De rest der bezetting verliet op het laatste oogenblik de benteng, natuurlijk onmiddellijk door Luitenant Watrin en zijn mannen ver volgd. Intusschen had Kapitein Schröder geleidelijk zijne geheele com pagnie doen overgaan, terwijl de compagnie De Voogt het vuur verlegde, naarmate de vervolgers zuidwaarts drongen. Toen ook de overige benteng's door de Atjehers verlaten waren en zij voor onze schutters niet langer zichtbaar bleken, werd het geheel gestaakt. Dank zij de goede samenwerking der beide compagnieën en het voortvarend optreden van de sectie Watrin, was 11.15 v. de ge heele stelling genomen. Menig tegenstander had in het zand of liever in het pajawater gebeten, maar een groot aantal was er toch ook in geslaagd om in het moeras te ontkomen. Bij telling bleek, dat de benden 33 dooden in onze handen ach terlieten. Onder hen telde men een paar hoofden n.l. Pang Lam van Beirah, een vertrouweling van Panglima Polém, Toengkoe Ma Oesen van Pendaja en Pang Gemito, een berucht rooverhoofd- man uit die dagen. 107

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 9