detacheeringen zijn afgeloopen, dus op dezelfde wijze als de door
den Regeeringsgemachtigde bedoelde eindbeoordeeling. Overigens
wordt ook bij het thans bestaande stelsel veelal over gevoelsover
wegingen geklaagd bij het vaststellen van de eindbeoordeeling.
Een tweede motief is, dat de Regeering het een bezwaar acht,
dat bij het toekennen van gratificatiën aan de gunstig beoordeelden,
al dadelijk blijkt, wie niet gunstig beoordeeld zijn, hetgeen dezen
als „minderwaardigen stempelen" zou.
Mijnheer de Voorzitter, ook thans weet met spoedig genoeg, wie
voldaan heeft en wie niet en of zulks nu dadelijk blijkt bij het
verlaten van de krijgsschool of later, is toch van geen practisch
belang, mag in geen geval er toe medewerken, dat de eene gunstig
beoordeelde geldelijk meer profiteert van zijn welgeslaagde studie
dan een ander Dat veelal te voren uitgaven gedaan worden, welke
men door een later mogelijk te ontvangen gratificatie hoopt te kun
nen dekken, de kans op een dergelijke lichtzinnige handelwijze kan
toch niet als een ernstig gemeend bezwaar tegen het stelsel van
gratificatiën gelden.
Ik acht het billijk alle gunstig beoordeelden over denzelfden
kam te scheren, terwijl het nu en in de voorstellen kan voorkomen,
dat de een in veel mildere mate de voordeelen van zijn welgeslaagde
studie geniet, dan de andere.
Ik kom nu tot de officieren-magazijnmeesters. Bespreking van de
geldelijke vooruitzichten dezer officieren wordt mij lastig gemaakt,
omdat de Regeeringsgemachtigde bij het begin dezer vergadering
mondelinge mededeelingen heeft gedaan over veranderingen in de
voor deze heeren voorgestelde inkomsten en ik hoop, Mijnheer de
Voorzitter, dat het mij vergeven worde, wanneer ik die veranderingen
nog niet volkomen onder de knie blijk te hebben. Ik heb uit de
mededeelingen van den Regeeringsgemachtigde gemeend te kunnen
opmaken, dat de aanvankelijk voor de officieren-magazijnmeesters
voorgestelde tractementen belangrijk zijn verhoogd, ik ben daarvoor
dankbaar, maar niet voldaan, want ik houd vast aan den regel,
dat bij gelijken rang gelijke bezoldiging behoort. Ik stel mij geheel
op het standpunt van hetgeen in het Afdeelingsverslag over de
officieren-magazijnmeesters is gezegd.
Het komt mij voor, dat de in de Memorie van Antwoord gemaakte
vergelijking met de burgermagazijnmeesters niet opgaat. Het inkomen
van dezen is geregeld en zeer terecht in verband met de trac
tementen van de magazijnmeesters in andere takken van 's lands
dienst, terwijl de nog bestaande officieren-magazijnmeesters, volgens
andere beginselen in dienst gekomen, den ofticiersrang hebben ge
kregen en daardoor in overeenstemming met het beginsel „gelijke
rang, gelijke bezoldiging" aanspraak mogen maken op het aan hun rang-
genooten toegekende tractement. Het is onder zulke omstandigheden
zeer grievend in bezoldiging achteruitgesteld te worden. Ik erken
ten volle met de Memorie van Antwoord, dat rangschikking van
de nog bestaande officieren-magazijnmeesters in de bezoldigingschaal
der andere Europeesche officieren tegenover de oud-officieren-maga
zijnmeesters, die burgerambtenaar-magazijnmeesters geworden zijn,
een zekere onbillijkheid medebrengt, doch ik acht dit bezwaar van
324