bewijzen hebben gegeven van trouw aan het vaandel, waaronder zij zich hadden geschaard. Het waren noch Atnbonneezen, noch Mi- nahassers, Mijnheer de Voorzitter, die Inlandsche kanonniers, die op 10 Augustus 1811 bij de tegenwoordige Kramatbrug tot den laat- sten man bij hun stukken vielen, toen de Engelschen naar de stel ling van Meester-Cornelis oprukken! Wij hebben in geen der hier gevoerde oorlogen ooit iets bemerkt van ontrouw van Javanen of andere niet-Ambonneezen en niet-Me- nadoneezen. Zeifs niet, wanneer zij hadden te kampen tegen ras- of geloofsgenooten. Steeds hebben zij getoond, dat zij volkomen trouw waren ook in de moeilijkste uren, in de hachelijkste oogenblikken, onder de zwaarste omstandigheden. En daarom, Mijnheer de Voorzitter, zou ik die Ambonneezen enMina- hassers wille.i toeroepenGij hebt tot nu toe een praefOgatief gehad, en dat praerogatief hebt gij ongetwijfeld eerlijk verdiend, maar het komt niet te pas, dat gij U thans verzet, of verzetten wilt, wanneer dat prae rogatief gaat verdwijnen, waardoor ook andere rassen gelegenheid krij gen om vooruit te'komen. Doet gij dat wel, dan zoudt gij willens en wetens veroorzaken, dat andere landaarden, die even goed recht op ontwikkeling hebben als gij, al hebben zij misschien minder aanleg voor soldaat daarin gehinderd worden. En al mist gij Uw voorrecht van meerdere betaling, gij behoeft bij geen enkelen anderen land aard achter te blijven, want indien gij werkelijk meer ontwikkeling en energie bezit, dan zult gij ook in de toekomst vooruitkomen. De heer S as t r o w i d j o n o: Mijnheer de Voorzitter! Bij de bespreking van het thans in behandeling zijnde onderwerp wil ik vooropstellen, dat ook ik de billijkheid heb ingezien, dat de finan- ciëele positie van de militaire landsdienaren h.t 1. dient te worden verbeterd. Hieraan heeft in het bijzonder de mindere soldaat, vooral de Inlandsche, dringende behoefte. Voor de voortvarende wijze, waarop deze aangelegenheid door de Regeering werd behandeld, past m.i. dan ook een woord van waardeering Het heeft mij voorts zeer verheugd, Mijnheer de Voorzitter, dat door het thans in be handeling zijnde voorstel eindelijk een einde zal worden gemaakt aan het bestaande rascriterium, een bron van allerlei ongerechtig heden. Dit criterium, dat met den geest des tijds vloekt, zal plaats moeten maken voor een zeer gezond beginsel, zooals het door de militaire bezoldigingscommissie in haar rapport op blz. 15 is neer gelegd, luidende: „Zij wenscht dan ook voor de verschillende niet-Europeesche landaarden het rasonderscheid als maatstaf voor de bezoldiging te laten varen en in de bezoldigingsschalen slechts i n d i v i- d u e e 1 e geschiktheid tot uiting te doen brengen". Inderdaad zal met de aanvaarding van dit beginsel een der grieven, en wel de grootste, die in het bijzonder de Inlandsche soldaat sinds jaren heeft, worden weggenomen. Mijnheer de Voorzitter, onze Kromo kan met zijn primitief ver stand wel begrijpen, waarom aan zijn Europeeschen kameraad, die ver van overzee hier is gekomen en tot de overheerschers van deze landen behoort, hoogere soldij moet worden toegekend dan 326

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 112