hemzelf. Maar hij kon en kan niet begrijpen, waarom hij in finan- ciëele en andere opzichten achteruit wordt gesteld bij zijn kameraad van Ambonneeschen- en Menadoneeschen landaard, die evenals hij tot de bevolking van Indië behoort. Vroeger zweeg Kromo hierom trent in alle bescheidenheid, zijn ras eigen, doch in deze tijden van opleving brengt ook Kromo zijn grieven tot uiting, die gelukkig weerklank hebben gevonden bij de overheid. Het ligt voor de hand, dat, toen de voorstellen van de militaire bezoldigingscommissie bekend waren, deze bij de betrokkenen heel wat deining heeft gebracht, n.l. in dien zin, dat iedere groep zijn belangen tracht te behartigen. Hieitegen heb ik niet het minste bezwaar. Neen, ik vind het zelfs goed, dat men zich uit, want slechts op deze manier kan aan rechtmatige wenschen en grieven tegemoet worden gekomen. Maar op de wijze, waarop de heer A Sarianumual, Ambonneesch sergeant der Infanterie te Bandoeng, de belangen van zijn groep verdedigde, heb ik toch wat aan te merken. In zijn aan H. M. de Koningin gericht rekest van 19 juli j.l., dat aan deleden van dezen Raad in brochurevorm ter kennis is gebracht, lees ik op blz 13: „Bekend is het, dat wij trouw de Nederlanders hebben ge holpen tot onderwerping van andere volkeren in dezen Archipel en straks zullen wij voor wat betaling, behandeling etc. betreft, worden gelijkgesteld met die volkeren, die wij in vereeniging met onze Europeesche collega's hebben onderworpen aan het Nederlandsch gezag. Waarom moeten wij met hen worden gelijkgesteld en niet met de Europeesche militairen?" Tegen deze arrogante en voor andere bevolkingsgroepen van deze landen kwetsende uitlating moet ik van deze plaats ten sterkste protesteeren. In het huidige tijdsgewricht, waar krachtige samen werking van al de hier aanwezige bevolkingsgroepen voor Indië's harmonische ontwikkeling als eerste voorwaarde wordt vereischt, is voor eene dergelijke hatelijke en haat veroorzakende uitlating geen plaats Ik hoop dan ook, dat bedoelde uitlating van den heer Sarianumual niet door alle Ambonneezen wordt onderschreven. Mijnheer de VoorzitterHeb ik zooeven te kennen gegeven, dat het billijk en noodzakelijk is om de inkomsten van militaire lands dienaren h t.l. te verho'ogen, in deze erkenning ligt niet tevens opgesloten, dat ik mij in allen deele vereenigen kan met de mate, waarin die verhoóging volgens de desbetreffende voorstellen zal plaats hebben. De bestudeering van de mij ter beschikking staande staten ter vergelijking van de thans door de militairen van alle rangen genoten en door de Regeering voorgestelde inkomsten, heeft mij tot de conclusie gebracht, dat de voorgestelde verhooging al thans voor zooveel betreft de inkomsten van officieten en aanvul lingstroepen wel wat te veel van de draagkracht van de schatkist zal vergen. Het komt mij voor, dat bij de overweging van den voorgestelden maatregel rekening dient te worden gehouden met de andere vitale belangen van deze landen. De militaire inkomsten dienen te worden verhoogd. Mij goed, maar het mag m.i. als eisch worden gesteld, 327

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 113