veel verder strekkende verantwoordelijkheid dan de financiëele verzorging van die kinderen, n.l. de moreele verantwoordelijkheid. Ik kan dus niet anders dan hopen, dat deze zin aan den steller van het verslag ontsnapt is en dat de consequenties daarvan niet door de Regeering worden aanvaard. Het zou mij zeer verblijden, indien ik de bevestiging van deze veronderstelling van de Regeering mocht vernemen. De heer Waworoentoe: Mijnheer de Voorzitter! Vooral, waar de tijd beperkt is, acht ik het niet noodig om in herhalingen te treden, waar door een der vorige sprekers van dit College ten opzichte der herziening van de bezoldigingen van het militaire personeel der landmacht, reeds in duidelijke bewoordingen dezelfde bezwaren werden voorgebracht, die ik ook deel. Door mijn geacht medelid, den heer Laoh, evenals ik een vol bloed Minahasser, die van jongs af tot nu toe steeds met ons volk zoowel militairen als burgers of de eigenlijk gezegde bevolking ge regeld voeling houdt, is reeds kort, doch zakelijk in zeer duidelijke bewoordingen voorgebracht, wat omgaat in den boezem derMena- doneesche militairen beneden den rang van officier, ten opzichte der hun bekend gemaakte voorstellen van voornoemde commissie. Mijnheer de Voorzitter, het zij me vergund hier ten overvloede en nadrukkelijk te verklaren, dat ik volkomen onderschrijf, alles wat door mijn medelid, den heer Laoh, hier in dit College werd voor gebracht, en ik wil slechts hier nog bijvoegen, dat de heer Laoh en ik ten dezen opzichte niet alleen de tolken zijn van de Minahassers of Menadoneezen, die als militairen beneden den rang van officier in het Nederlandsch Oost-Indische leger dienen, maar dat de heer Laoh en ik hier in dit College ook vertolken het gevoelen van het volk der Minahasa ten opzichte van hunne broeders, die in het Ne- derlandsch-Oost-Indisch leger dienen. Moge de Regeering, hier vertegenwoordigd door Zijne Excellentie den commandant van het leger, in wiens rechtvaardigheids- en bil lijkheidsgevoel de Minahassa- of Menadoneesche soldaat volkomen vertrouwen heeft, de noodige opmerkzaamheid schenken aan het geen de heer Laoh en ik in dit College hebben voorgebracht. Ten slotte, Mijnheer de Voorzitter, acht ik het [niet onnoodig hier zeer nadrukkelijk te verklaren, dat het ontwikkelde deel der Minahas sa- of Menadoneesche militairen zoowel als der Minahassa bevolking het een groote billijkheid vindt, dat in den vervolge ook in het Ne- derlandsch-Oost-Indische leger met het racriterium gebroken wordt en geen onderscheid meer wordt gemaakt tusschen de militairen afkomstig van de verschillende bevolkingsroepen. De heer Valkenburg: Mijnheer de Voorzitter! Ik gevoel mij gedrongen om der Regeering hulde te brengen voor de wijze, waarop zij voorstellen heeft gedaan om eindelijk aan den reeds zoolang bestaanden misstand, wat betreft de tractementsregeling van officieren en minderen, een eind te maken. Dat die omstandig heid voor de onderofficieren en subalterne officieren in hoogere mate bestaat, zal ik wel niet nader behoeven toe te lichten. Van 329 1. M. T. 21, 1920.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 115