verschillende zijden is dit reeds belicht en de militaire bezoldigings commissie heeft dit ten duidelijkste in het licht gesteld, zoodat ik daar verder wel over kan zwijgen. De voorgestelde tractementsver- betering voor de hoogere officieren komt mij daarentegen lang zoo urgent niet voor. Volgens het Afdelingsverslag hebben enkele leden zich verklaard tegenstander te zijn van alle militaire uitgaven. Wij hebben het zoo straks bij monde van den heer Cramer verno men, dat hij het idee nog steeds is toegedaan en dat hij alle mili taire uitgaven wenscht af te stemmen. Zijn gedachtengang, Mijnheer de Voorzitter, is mij niet geheel duidelijk. Wanneer men tegen een instelling of organisatie is, ligt daarin toch nog niet opgesloten, dat ambtenaren van die organisatie niet op een behoorlijke manier betaald moeten worden. De gedach- tengang van den heer Cramer ontgaat mij absoluut. Ik zou zeggen, dat menschen, waarvan veel geëiscnt wordt en waarvan juist de partijgenooten van den heer Cramer zooveel eischen en willen, dat een officier behalve, dat hij leider is, ook de karaktervorming van den soldaat in de hand wérkt, menschen, waarvan een dergelijke prestatie geëischt wordt, zouden meer appreciatie verdienen, dan thans van die zijde het geval is. Die gedachtengang is mij dan ook, het zij herhaald, heelemaal niet duidelijk. Dit, Mijnheer de Voorzitter, is voor mij absoluut onaannemelijk, zooals ik reeds heb gereleveerd. Bovendien mag niet vergeten worden, dat, al mag er over gedacht worden, zooals de heer Cramer doet ik geloof echter, dat er niet velen zijn, die er zoo over denken het nog een slordig tijdje zal duren, voordat we zijn gekomen tot de legerafschaffing en dat zoo lang de weermacht in tact gehouden moet worden, de menschen, die in die organisatie werkzaam zijn, in de gelegenheid gesteld moeten worden om behoorlijk, óók in overeenstemming met hun positie te kunnen leven. Mijnheer de Voorzitter, ik voor mij ben vast overtuigd en ik grond dit op dingen, die ik gezien heb, dat de subalterne officieren te laag betaald worden. Dat is geen betaling. De heer Pabst noemde dit straks een vorm van armoede, ik zal dit niet herhalen, omdat misschien die uitdrukking krenkend zou kunnen worden opgevat, maar inderdaad is het er niet ver van af. Het legerbe stuur heeft dan ook terecht begrepen, dat een weermacht niet intact te houden is nog minder geschikt te maken is om aan de haar gestelde verplichtingen te voldoen zonder de menschen behoorlijk te betalen. Anders zal er niemand voor te vinden zijn om bij het leger in dienst te treden. De heer Cramer: Des te beter. De heer Valkenburrg: U zegt van des te beter, maar een weermacht is voorloopig onmisbaar. De heer Cramer; Daar ben ik ook tegen. De heer Bergmeijer: Anders krijgen wij burgerwachten. 330

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 116