In een tweede paragraaf wordt de rechtsmacht van het Hoog Militair Gerechtshof in het bijzonder geregeld en is bepaald, dat het in eerste en laatste instantie kennis neemt van strafbare feiten begaan door hem, die een hoogeren militairen rang bekleedt dan luitenant ter zee der le klas en van kapitein bij de landmacht en de officieren commandanten van oorlogsvaartuigen of van een versterkte of bezette plaats of postvoorts door hem, die deelneemt aan eenig strafbaar feit gepleegd door hiervoren genoemde officieren. In hooger beroep oordeelt het Hof over de daarvoor vatbare vonissen van de krijgsraden, behoudens die van de zeekrijgs raden in Nederlandsch-Indië, hiervoor is het Indische Hof het competente college, gelijk nog eens uitdrukkelijk is aange geven (1). In paragraaf 3 en 4 wordt de bijzondere rechtsmacht van de zeekrijgsraden behandeld, die ik maar overslaan zal, daar dit stellig buiten de interesse-sfeer van den Lezer zal vallen. Een volgende paragraaf behandelt dan die der krijgsraden bij de Landmacht, waarvan is bepaald, dat deze kennis nemen van de strafbare feiten begaan door personen be- hoorende tot een der garnizoenen binnen hun rechtsgebied en van die binnen dat gebied begaan. Is geen dier krijgsraden volgens het voorgaande bevoegd, dan is die te 's Gravenhage aangewezen. De relatieve competentie van de krijgsraden te velde wordt geregeld tegelijkertijd bij de oprichting daarvan bij Koninklijk Besluit, terwijl die in een dadelijk belegerde of berende stad of plaats zich uitstrekt over die stad of plaats zelve of hare onmiddellijke omgeving. Ten slotte wordt die van een krijgsraad in een in staat van beleg verklaard gedeelte van het Rijk beperkt tot de strafbare feiten in dat gedeelte begaan en wordt geregeld bij het besluit van oprichting. Eindelijk wordt in een slot paragraaf geregeld de rang schikking van de krijgsraden om van strafbare feiten bij gelijktijdige bemoeiing kennis te nemen. Ook is overwogen de deelneming van meer dan een persoon aan het zelfde strafbare feit en brengt alsdan de bevoegdheid van kennis neming ten aanzien van een der volgens de artikelen 47 230 (1) Zie I. M. T. 1919, blz. 1 e.v.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 16