willens en wetens doen of nalaten met zijd schakeeringen, als bijv. het voorwaardelijk opzet en de schuldgebrek aan voorzichtigheid naast voorzienigheid, die men van den gemiddelden mensch zou kunnen verwachten. Ik vermeen, dat uitweiding hierover te ver zou voeren en kan later gereedelijk bespreking vinden. Werd boven met een enkel woordgewaggemaaktvanhetfeit.dat de Militair-Rechterlijke Wetgever de schuldleer van het gemeene wetboek van strafrecht aanvaardt, daarnaast dient opgemerkt te worden, dat daarvan o.m. blijkt uit de opstelling van de artikelen in dat opzicht in het militair wetboek. Zoo is het opzet geregeld, behoudens enkele uitzonderingen, uit gedrukt, de schulddelicten zijn evenals in het gemeene wetboek uit zondering gebleven en uitdrukkelijk vermeld; waar een enkele maal noch opzet noch schuld werd vermeld, kan aangenomen worden, dat de Wetgever of het een of het ander aanwezig noodig oordeelt, al kan de rechter bij gebleken schuld een mildere maatstaf aan leggen bij de bepaling der strafmaat. De regel van het strafwetboek, dat het woord „opzet", hoe ook uitgedrukt, het geheel daarachter beheerscht, is ook hier aan genomen. Waar de wetgever spreekt van: aan wiens schuld het te wijten is, dat een bepaalde handeling verricht wordt, onderkent men dadelijk het culpoos misdrijf, bij de beoordeeling waarvan de rech ter te letten heeft op de gemiddelde ontwikkeling van beklaagde's kameraden, hoever het gepleegde verzuim boven dat, wat van zijn standgenooten zou kunnen aanvaard worden, staat (1). De vraag mag stellig gedaan worden, of een culpoos plichtsver zuim door een militair) doch opzettelijk gepleegd, als misdrijf vermeld in het wetboek van militair strafrecht), gestraft behoort te worden. Het antwoord kan niet anders luiden dan, dat de Wet op de Krijgs tucht dan toepasselijk is. Ad VI. In navolging van he tbestaande Crimineel Wetboek is in som mige gevallen afgeweken geworden van de bewijsleer, zoo als wij die in de Strafvordering in strafrechtszaken kennen 2]; zoo heeft de meergenoemde commissie in de Invoerings wet ter zake bepaald en is door de Regeering overgenomen de afzonderlijke getuigenis van een militair betreffende een in 1) Militair strafrecht en wet op de krijgstucht blz 8 e.v. 2) Zie C. W. artikel 211 e.v. 232

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 18