Indische militaire StrafmefgeDing.
In het October-nummer 1919 van dit Tijdschrift beloofde ik den
Lezer opheldering over de plannen, die de Regeering had met be
trekking tot de Militaire Strafwetgeving h. t. 1. Ik ben thans in
staat het volgende mee te deelen.
Nadat in September 1917 de Landvoogd bij mail-rapport het In-
disch-Ontwerp. Rechtspleging bij de Landmacht, op Justitie vervaar
digd naar Nederlandsch model en ten slotte de rij van adviseurs: den
Commandant van het Leger, het Hoog Militair Gerechtshof en den
Raad van Nederlandsch-Indië afgeloopen 1), aan het Opperbestuur
had toegezonden en men nu verwachten zou, dat dit Ontwerp
al spoedig der Kroon zou aangeboden worden, heelt de Minister van
Koloniën vermeend het toch al reeds van alle kanten bekeken
product nog eens aan de critische blikken van de Staatscommissie
voor de herziening van het Indisch Privaat-en Strafrecht te onder
werpen. In begin 1918 is het dan ook van het Plein derwaarts
verhuisd, om eerst half 1919 vandaar terug te keeren. Deze Com
missie heeft het Ontwerp toen getoetst aan, wat de practijk in
Nederland en de mobilisatie ter zake geleerd had, en heeft daarop
het Ontwerp voorzien van hare opmerkingen en wijzigingen aan
den Minister teruggezonden, die het toen aan den Raad van State
toezond, waarvan het thans reeds terug moet zijn.
Aangenomen, dat het nader rapport van den Minister niet al te
lang op zich zal laten wachten, is het te verwachten, dat het K. B.
houdende afkondiging van de zgn. Herziene Rechtspleging bij de
Landmacht binnen kort in het Staatsblad, waar het al eenige jaren
eerder had moeten staan, zal prijken
Aan de vd. Commissie is, vermoedelijk van wege de wanklanken,
die er op eind 1918 uit den Volksraad ten aanzien van de zoo jam
merlijk verouderde Militaire Wetgeving opgingen, met spoed
opgedragen om in de eerste plaats het recht van beklag te
I) Zie de jaargangen I.M. T. 1916. biz 3H0 e. v. en 1917. b!z 1 e. v.,
waar dit Ontwerp uitvoerig behandeld is door mij.
217
1. M. T. 14, 1920.