herzien, hetgeen zij gedaan heeft; het noodige daarover heeft de Le
zer in bovengenoemd opstel in het October-nummer vd kunnen lezen.
In de tweede plaats is haar de taak toebedacht door het Opper
bestuur om het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te Lande
en het Reglement op de Krijgstucht te doen verdwijnen.
Daartoe is als uitgangspunt gekozen de welhaast vergrijsde Wet
geving van Prof. Mr. VAN DER Hoeven, die rustig sinds 1903 in
het Staatsblad op invoering staat te wachten en waarover ik den
Lezer in dit Tijdschrift nader wil onderhouden.
Volgens bekomen inlichtingen hoopt de Commissie half 1920
met haren arbeid gereed te zijn en de naar Indische toestanden
en wat de mobilisatie geleerd heeft, gewijzigde Wetgeving is dan
pasklaar gemaakt voor het Leger h. t 1. en kan dan, als de Invoe
ringsverordening, die evenzoo door die Commissie gemaakt zal wor
den voltooid is, ingevoerd worden.
Merkwaardig is met dit al de uitspraak van het Opperbestuur,
dat niet gewacht zal worden op de invoering in Nederland van
de overeenkomstige Wetgeving: een overwinning voor hen, die een
ruime interpretatie van het U reeds bekende artikel 76 R. R. voorstaan.
Ondertusschen denke nu de Lezer niet, dat men spoedig aan
de Invoering van eerder genoemde Wetboek en Reglement zal staan,
er zullen nog wel jaren overheenloopen, men heeft nu eenmaal den
tijd met Wetgeving.
Of de hierboven geschetste wijze van behandeling van een wet
gevend onderwerp met betrekking tot de Indische Krijgsmacht de
juiste is, waag ik te betwijfelen; met hoeveel zorg heeft men haar niet
in Nederland, gelijk hierna zal blijken, behandeld en wat een non-
cbalence wordt betracht met opzicht tot hetgeen de Legermacht
h. t. I van noode heeft. Immers zit in die Commissie geen enkel
militair, hoofd- of subaltern-officier van het Indische Leger; het
doet onaangenaam aan, als men bedenkt, dat eind 1914 wijlen
generaal Michelsen reeds voorstelde om een commissie in het leven
te roepen ten einde een nieuwe militaire wetgeving in het leven
te roepen: men verschool zich toen achter 76 R R.
5et Wetboek Dom militair Strairecht en het Reglement op
de Krijgstucht.
HOOFDSTUK I.
1. Inleiding.
Kan men in het algemeen zeggen, dat de Nederlandsche Wetge
ver zich heel slap betoond heeft ten aanzien van de taak hem o.m.
218