de zaak op te rakelen en was het hoog Militair Gerechtshof het
slachtoffer, dat monikkenwerk, in den vorm van een uitvoerig ad
vies aan de Kroon, verrichten ging. Aanvankelijk had men goede ver
wachtingen, want de Regeering had de herziening van de Militaire
Wetgeving commissoriaal gemaakt en diende deze Commissie,
waarin tal van bekende persoonlijkheden zaten, een ontwerp van
wet op de samenstelling en rechtsmacht der rechterlijke colleges voor
het krijgsvolk te land en een gelijk ontwerp voor de zeemacht en
een ontwerp wetboek van strafvordering voor het krijgsvolk te
Lande in. Materieel Recht heeft deze Commissie niet behandeld en
bewerkt, althans een Ontwerp is niet bekend. In 1848 werd Zij weer
ontbonden en werd haar arbeid gelijk die van zoovele commissies,
die zouden volgen, in archief of elders opgeborgen, onverschillig
voorbijgegaan door het nageslacht.
In 1858 werd opnieuw een poging in het werk gesteld en een
ontwerp tot herziening der Militaire Strafwetgeving ingezonden.
Daarbij was juist gezien om in het algemeen de toenmaals geldende
strafwet te volgen, terwijl voorts werd toegezegd, nadat deze ma
terie door den Wetgever zoude zijn goedgekeurd, om de militaire
jurisdictie en de rechtspléging dan opnieuw te regelen middels
nieuwe ontwerpen; de Kamer evenwel voelde niets voor behande
ling dier ontwerpen en tot driemaal ingediend, verviel het telkens
door het sluiten der zitting, zoodat de Regeering moedeloos gewor
den bij de pakken zich neerzette en van verdere pogingen afzag.
Moest een Pols (1) dan ook niet terecht in 1876 zeggen: „Er be
staat dan ook weinig hoop, dat men zelfs in een verwijderd
verschiet de provisioneele regeling van 1814 en 1815 door een
definitieve, meer met de algemeen gehuldigde beginselen van
strafrecht en strafvordering overeenkomende wetgeving zal zien
vervangen."
Men moet bewondering en eerbied hebben voor mannen als de
Utrechtsche hoogleeraar Mr. Pols en diens Leidsche ambtgenoot
Mr. van den Hoeven, die ondanks alle verkilling en onverschillig
heid, welke voor het Militaire Recht in het algemeen bestond, toch
doorgingen met bijdragen te leveren, die als een opwekking tof
belangstelling en mede leven in dit toch zooveel afwisseling brengend,
deel van het groote terrein van de algemeene Strafrechtswetenschap
bedoeld zijn.
Diezelfde buitengewoon treurige toestand, hetzij van deze plaats.
[1] Het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te Lande, tweede uitgave
1876, blz. 57 o.a.
220