In verband hiermede zou ik Zijne Excellentie willen vragen, tot
welke slotsom bedoelde overweging haar geleid heeft.
Om terug te komen, Mijnheer de Voorzitter, op de door ons ge-
wenschte verhouding tusschen de soldijen der aanvuliings- en in-
heemsche troepen als 5: 4. Wat den Europeeschen en Ambonnee-
schen sergeant betreft, is de verhouding tusschen beider soldijen
thans, zooals zoo straks door ons is opgemerkt, als 4: 3, dus gun
stiger dan door ons is voorgesteld bij de toepassing van het nieuwe
bezoldigingstelsel.
Ten aanzien van de ongegradueerden der aanvuliings-en inheem-
sche troepen heeft, blijkens de Memorie van Antwoord, de militaire
bezoldigingscommissie bi] de vaststelling van de door haar voor
die groepen voorgestelde bedragen, rekening gehouden met gegevens
en inlichtingen, welke haar van verschillende zijden hebben bereikt,
en de Regeering kan dan ook geen aanleiding vinden om tusschen
de soldijen van beiden groepen een verhouding te scheppen, welke
blijkbaar geheel willekeurig is. Toch zal het verschil tusschen de
aan deze groepen toe te kennen soldijen naar mijne overtuiging niet
te groot mogen zijn.
De verhouding tusschen de voorgestelde aanvangsbezoldiging van
den soldaat der 2de klasse van de aanvullingstroepen en van den
soldaat der 2de klasse van de inheemsche troepen is als 7: 15; ten
aanzien van den soldaat der 1ste klasse van de aanvullingstroeper.
en van de inheemsche troepen is de verhouding als 2:1, terwijl
de aanvangsbezoldigingen van een brigadier van de aanvullingstroe
pen en van een korporaal der 1ste klasse der inheemsche troepen
zich slechts verhouden als 13: 11.
U ziet, Mijnheer de Voorzitter, het zijn verschillen, die al dadelijk
in het oog springen.
Het zijn waarlijk geen overdreven bezwaren, welke wij naar voren
hebben gebracht, en wij vertrouwen dan ook, dat de Regeering, na
onze nadere uiteenzetting, aanleiding mag vinden, aan die bezwaren
tegemoet te komen.
Ten slotte nog iets, Mijnheer de Voorzitter, dat ons van het hart
moet.
Blijkens het Afdeelingsverslag bestaat bij de Ambonneesche mili
tairen een strooming ten gunste van g e 1 ij k e bezoldiging als de
aanvullingstroepen. Dit is den Volksraad ook bekend uit hun tot
Hare Majesteit de Koningin gericht verzoekschrift. Niet alleen voor
de Ambonneesche militairen, maar voor alle in het leger dienende
mindere militairen achtte dit college bij de behandeling van de oorlogs-
begrooting voor 1919 een gelijke bezoldiging gewenscht.
Bij de beschouwing van de Europeanen tegenover de niet-Euro-
peanen verklaarde de militaire bezoldigingscommissie, dat de be
voorrechting van de eersten boven de laatsten berust op gronden
van historischen aard. Daartegenover moet worden opgemerkt, dat
de voorrechting van de Ambonneesche militairen boven de Inland-
sche een verkregen recht is, en ook gegrond is op historie.
De heer La oh: Mijnheer de Voorzitter! De belangrijkheid van
het thans aan de orde zijnde vraagstuk noodzaakt mij om mijn
292