houder, om niet te vergeten de hotelhouder—bij ons heeft hij netgiste
ren 25% opgeslagen, kan zich regelen naar de duurte; hij legt op
de artikelen, die hij verhandelt zooveel procent als de anderen hem meer
laten betalen, en legt er vaak bovendien nog een zoet winstje bij.
Anders is het bij den ambtenaar. De ambtenaar is gebonden aan
zijn Regeering. Hij handeldt niet en hangt af van de weldadigheid,
den goeden zin, de rechtvaardigheid en zooveel andere eigenschap
pen van zijn Regeering. Eigenschappen, die met hun allen de basis
vormen, waarop de voor hem noodige verhoogingen zullen moeten
berusten, m.a.w. het duurt bij hem veel langer, het is voor hem veel
omslachtiger, voordat voor hem tot de noodige verhooging van zijn
salaris wordt overgegaan.
En, Mijnheer de Voorzitter, te meer reden tot verheugenis is er,
wanneer de Regeering in deze zaak spoed betracht wanneer zij tij
dig de bakens verzet, ook wat betreft de bezoldiging harer ambte
naren, en ik geloof dat dit het geval is jegens haar militaire ambtenaren.
Dit mocht dan ook wel, Mijnheer de Voorzitter. Wanneer er een
categoiie van ambtenaren is, die tot dusverre schraal is bezoldigd
geworden, daarover zijn we het wel eens, dan is het zeker de mi
litaire categorie, de officieren zoowel als de mindere militairen. Bij
hen gold tot dusverre veel meer dan bij anderen, dat vóór het ha-
bis boelan was, de bodem van de geldkist werd gezien.
De Regeering zal thans door het doen van een flinken greep in
de schatkist op onbekrompen en ruime wijze trachten tegemoet te
feomen aan de billijke eischen, die haar door de militairen worden
gesteld, wenschen, die als zij althans van hen zelf zijn uitgegaan,
hier en daar eigenlijk een beetje te ver zijn gegaan.
Gaat men na de nieuwe bezoldiging, die thans voorgesteld ge
worden is, dan zou ik bijna zeggen, ik duif het haast niet hardop
te zeggen, dat men voor de hoofd-officieren wel een beetje te veel
van het goede wil en zeker voor de kapiteins, die op een gegeven
moment 50 pCt. vooruit gaan. Ik geef dadelijk toe, dat het uiterst
moeilijk is, daarin verandering te brengen. Ik heb zelf in de com
missie van volksraadsleden gezeten, die deze salarisverhooging heeft
helpen voorbereiden, en ik heb toen gezien, wat voor ingewikkeld
vraagstuk het gold. Anderhalf jaar minstens is gewerkt geworden
door de militaire commissie om deze kwestie tot oplossing te
brengen, waarin waren betrokken alle categorieën van den hoog-
sten militair, van den legercommandant tot den laagsten recruut,
en alle schakeeringen, die wij in het leger kennen. Om er bijv.
maar een paar te noemen, artillerie-officieren, hoefsmeden, topo-
grafen, commiezen op het departement, stafmuzikanten, en zoo
kunnen wij doorgaan. Het ligt daarom niet in mijn bedoeling om
ook maar te trachten een amendement in te dienen op het voorstel
van de militaire bezoldigingscommissie. En zelfs in stede van hier
te willen trachten deze voorstellen te gaan verminderen, ben ik
voor het overgaan tot nog 2 verbeteringen, die m.i. zijn vergeten.
ik wil er nog eens op wijzen, dat men in het groote voorstel
m.i. niet voldoende de aandacht heeft geschonken aan den adsis-
tent-apotheker, die toch ook een heel nuttig mensch is, en van
wien heel vee! kan afhangen in sommige omstandigheden.
297
I. M. T. 19, 1920.