die maand de lijfstraf als tuchtstraf voor de te Leeuwarden gede
tineerden aangenomen had en waardoor de Utrechtsche professor
vreesde, dat die bij de Marine in het nieuwe wetboek ook zoude
verschijnen, alsmede de omstandigheid, dal de maker van zoo'n
ontwerp op den verderen gang van zaken toch weinig of geen in
vloed meer zou kunnen uitoefenen, als het eenmaal uit zijn hand was
en zonder verdere egards door anderen zoude omgevormd worden,
hadden hem op de aanvankelijke toestemming doen terugkomen (1).
Toen zich dus Prof. VAN DER Hoeven, na het gedane aanbod aan
vaard te hebben, aangewezen zag voor dezen arbeid, zette hij zich
dadelijk aan het werk en kon in Augustus 18B8 aan den toen
opgetreden. Minister Ruijs van Eeerenbroek melden, dat een ontwerp
van een Militair Strafwetboek voor Zee- en Landmacht, een ont
werp van Wet tot voorloopige regeling der rechtsmacht van den
militairen rechter, een ontwerp invoeringswet Wetboek van Militair
Strafrecht en ten slotte een ontwerp strekkende tot aanvulling eener
leemte in artikel 88 R. O. met daarbij behoorende Memoriën van Toe
lichting gereed waren. Daarop werd door de betrokken Ministers
een Commissie samengesteld, waarvan Mr. Verloren vanThemaat,
Advocaat Fiscaal bij het Hoog Militair Gerechtshof, voorzitter was,
terwijl eenige hoofd- en subalterne officieren van Land-, en Zee
macht de leden vormden.
In 1889 verscheen het uitvoerig verslag dezer Commissie, nadat te
Utrecht een dertigtal vergaderingen, waarbij de samensteller van
de vd ontwerpen was tegenwoordig geweest, plaats gegrepen hadden.
Prof. van der Hoeven zette zich naar aanleiding van de inzichten
van de Commissie vd weer aan den arbeid en diende de aldus
herziene ontwerpen opnieuw in aan den Minister van Justitie, die
ze naar den Raad van State zond, wiens adviezen echter nooit
openbaar gemaakt zijn.
In allen gevalle in 1891 zonden de betrokken Ministers bij
Koninklijke Boodschap van 10 September een Ontwerp Wetboek
van Militair Strafrecht naar de Tweede Kamer, die het, gelijk met
deze soort van wetgeving gebruikelijk was, in handen van een
Commissie van Voorbereiding stelde. Voordat nog een afdelings
verslag was opgesteld, werd de Tweede Kamer in 1894 ontbonden
en verviel een en ander van zelf.
Het Ontwerp werd nu door de Ministers uit het nieuw opge
treden kabinet, voor zoover hun dit aanging, naar aanleiding van
de reeds verschenen opmerkingen der Commissie van Voorbereiding
[1] Militair Straf en Tuchtrecht, eerste deel, blz 2.
222