groote verschil tusschen geestes- en handenarbeid kleiner te maken. Uit dat oogpunt bezien acht ik de salarissen der officieren in ver gelijking met die van de mindere militairen, met name van den soldaat en den korporaal, veel te hoog. De wedden van de offi cieren zouden n.mm. in verband met de voordeelen, die zij genieten boven de burgerlijke ambtenaren, hun opleiding, de waarde van het beroep, de tractementen van andere categorieën van ambtenaren, wel wat lager gesteld kunnen worden; daartegenover moeten de soldijen van de soldaten enz verhoogd worden. De eisch van den soldatenbond ten aanzien van de soldijen, en ik vind dien eisch niet ongerechtvaardigd, is absolute g e 1 ij k- stelling met het marinepersoneel. Nu lezen wij in de Memorie van Antwoord daarover wel, dat de sol- datenallerlei voordeelen genieten boven de matrozen, dat b.v. wanneer de soldaten gehuwd zijn, hun tegemoetkomingen worden verstrekt ten behoeve van hun gezin, wat niet het geval is bij de matrozen; dat verder de matrozen hunne kleeding uit de soldij moeten betalen, terwijl de soldaten boven soldij recht op kleeding hebben of vergoe ding daarvoor. Ook ten aanzien van de logies hebben de gehuwde sol daten het, volgens de Memorie, beter dan de Europeesche matrozen; nu, ik geloof, dat dit laatste lood om oud ijzer is, in beide gevallen laten de logies zeer veel te wenschen over. Maar als we de voordeelen, die de gehuwde soldaten aan kleeding en gezinstoelage genieten, in geld omzetten en bij het aanvangssoldij optellen, dan komen we tot een bedrag per dag van f 2,94, dat een gehuwd soldaat le klasse geniet als maximum, na 12 jaren dienst. De ongehuwde en gehuwde matroos le klasse geniet na 14 jaren dienst als maximum 4,13 per dag, dus ruim 40% meer dan de gehuwde soldaat le klasse. Vergelijken we de soldij van den ongehuwden matroos le klasse met die van den ongehuwden soldaat le klasse (inclusief alle voordeelen), die slechts f 1,74 per dag verdient, dan komen wij tot een cijfer van 140%, dat een ongehuwde matroos 1ste klasse meer geniet dan zijn ongehuwde ranggenoot bij het leger. Hieruit blijkt wel, dat de soldaten zeer ten achter zijn gesteld bij de matrozen. Nu wordt in de Memorie van Antwoord wel ver meld, dat voor matrozen 2e en le klasse de eischen over het alge meen niet onbelangrijk zwaarder zijn dan voor soldaten 2e en le klasse. Dit kan ik niet voldoende beoordeelen, maar ik betwijfel, of het werk en het leven van den soldaat lichter is dan dat van den matroos. Een dergelijk groot onderscheid in salariëering acht ik dan ook geheel ongemotiveerd en steun ik gaarne den zoo juist genoemden eisch van den soldatenbond: „absolute gelijksteling met het mari nepersoneel". Ik wil er dan ook bij de Regeering en bij den leger commandant ten sterkste op aandringen alsnog aan den n. m. m. billijken eisch van de soldaten te voldoen; ik acht de voorgestelde salariëering van den minderen militair met name die van den soldaat en korporaal onvoldoende in vergelijking met die der officieren en ik hoop, dat de Regeering termen zal vinden om de verhouding tus schen beide categoriëen te wijzigen ten gunste van den minderen militair en daarbij ook rekening zal houden met de eischen, die door den minderen militair hier en vooral in Holland gesteld worden. 3C9

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 95