uit de (ontbonden) Tweede Kamer in handen eener Commissie
gesteld, waarin Prof van der Hoeven als voorzitter zitting nam.
Een uitvoerig rapport en een gewijzigd Wetboek werd toen in
1895 ingediend aan de Regeering, die het Ontwerp bij Koninklijke
Boodschap van 24 April 1897 naar de Tweede Kamer zond en al werd
het door een gedeeltelijke kabinetswisseling in dat jaar ingetrokken,
het verscheen op 20 Januari 1898 bij Koninklijke Boodschap voor
de derde maal in de Volksvertegenwoordiging.
Opnieuw werd een Commissie van Voorbereiding benoemd, haar
Verslag verscheen in het volgende jaar en gewerd toen der Regeering.
terwijl de Memorie van Antwoord daarop volgde in September 1900
en al werd het door die Commissie gewenschte mondelinge verslag
vertraagd door kabinetswisseling, het had toch nog in het voorjaar
van 19D2 plaats.
Toen was het oogenblik van behandeling ter openbare zitting
daar, Prof. Mr. van der Hoeven zag zijn volharding beloond, werd
aangewezen om de Regeering bij de be andeling in de Kamers bij
te staan, van 30 April tot en met 4 Juni 1902 volgde de behandeling
en ten slotte ging het Ontwerp er door met 81 tegen 5 stemmen.
De Eerste Kamer kreeg daarop het Ontwerp in handen, even zoo
werd dit in handen van een Commissie van Voorbereiding gesteld,
het voorloopig Verslag verscheen 8 November 1902, het eindverslag
tevens de Memorie van Antwoord der Regeering bevattende, op 17
Maart 1903 en na openbare behandeling op 23 en 24 April 1903
werd het Ontwerp zonder hoofdelijke stemming aangenomen en op
27 April d. a. v. na goedkeuring der Kroon in het Staatsblad
No. 111 geplaatst.
De Lezer mist intusschen het ontwerp Wet op de Krijgstucht, hier
over het volgende: in 1889 werd een Commissie benoemd, waarin
meergenoemde hoogleeraar met eenige hoofdofficieren zat om een
ontwerp Wet op de Krijgstucht samen te stellen, hetwelk bij Konink
lijke Boodschap van 2 September 1893 bij de Tweede Kamer werd
ingediend, doch verviel evenals het ontwerp Wetboek van Militair
Strafrecht door de Kamerontbinding in 1894. Nadat het nog eens
herzien was door de vd Commissie, werd het in 1897 opnieuw naar
de Kamer gezonden en al werd het ingetrokken door de wisseling
in het Ministerie van eenige Ministers, bij Koninklijke Boodschap
van 20 Januari 1898 werd het opnieuw aan de Kamer aangeboden
en onderging dezelfde lotgevallen als hierboven zijn afgeschilderd
voor het Militair Strafwetboek.
In 1903 verscheen het op 27 April in S 112 als wet.
223