De Bergmeijer: Ik heb tegen den heer Teeuwen dit bezwaar,
dat hij meent, dat als hij een onjuistheid maar vaak genoeg herhaalt,
dat zij dan juist wordt.
De heer Teeuwen heeft het voortdurend doen voorkomen, alsof
ik hier een andere houding aanneem dan hier buiten. In de eerste
plaats naar aanleiding van de belasting-unificatie. Ik heb hier in
den Volksraad bezwaren tegen de unificatie te berde gebracht, en
ik heb buiten den Volksraad, toen eenmaal de zaak beslist was,
in de vergadering van het Indo-Europeesch verbond juist er toe
medegewerkt om de daar behandelde motie zoo te wijzigen, dat
zij zich niet tegen de unificatie zelf richtte, doch alleen tegen de
toepassing gelijk die in de belastingwetgeving te vinden was. Ik
hoop, dat de heer Teeuwen dat verschil nu niet meer zal vergeten.
Vervolgens heb ik in de gelijkstellingskwestie dezelfde tactiek ge
volgd als de heer Teeuwen gewoonlijk volgt: nemen zooveel als we
op het oogenblik krijgen kunnen, om de rest later te kunnen krijgen.
De heer Teeuwen is al blij, als hij op belastinggebied en bij de
bezoldiging unificatie krijgt. Op het gebied van agrarische wetgeving
wil hij ook unificatie, maar dat hoopt hij later te verkrijgen.
Ik heb precies hetzelfde gedaan bij de gelijkstelling op onder
wijsgebied.
Wat betreft de suikermotieik heb tegen een andere motie
gestemd dan de eerste voorgestelde, omdat die motie, waar ik anders
voor gestemd zou hebben, een wijziging had ondergaan, waar ik
mij niet mee vereenigen kon. Dat heeft de heer Teeuwen blijkbaar
vergeten.
En wat nu den heer Teeuwen zelf betreft, hij heeft 3 December
1918 o.a. het volgende betoogd:
„Ik blijf staan op mijn standpunt, dat er een wanverhouding
is tusschen de uitgaven voor leger en vloot, tegenover die
bijvoorbeeld voor onderwijs. Ik meen mij van medewer
king te moeten onthouden aan het vergrooten van deze wan
verhouding, ook al omdat de uitgaven voor de verdediging
van Indië naar mijn overtuging noodelooze uitgaven zijn, gelet
op de resultaten daarvan, ik zal niet zeggen allertreurigste
resultaten, die niet evenredig zijn aan de grootte van de
uitgaven".
Hetzelfde motief zou de heer Teeuwen nu kunnen doen gelden.
En toch stemt hij voor, hoewel de verhouding zeker niet gunstiger
is geworden, dan zij toen was. Ik neem het den heer Teeuwen in
het geheel niet kwalijk; de heer Teewen begrijpt heel goed, dat
wanneer hij tegen deze uitgaven stemmen zou, hij zijn aanhang
in het leger zou verliezen.
De heer Teeuwen heeft altijd tegen de militaire uitgaven gestemd,
en nu stemt hij voor. Men vertelt dan ook, dat hij hier te Batavia
al 25 zieltjes onder de Menadoneezen voor zijn partij gewonnen
heeft.
Het zal nu wel duidelijk zijn, waarom de heer Teeuwen op dit
punt een reuzen-omzwaai heeft gemaakt.
434