De heer Waworoentoe: Mijnheer de VoorzitterOok in
tweede instantie heb ik inzake de herziening der bezoldiging van
het militair personeel niet veel te zeggen ik wil alleen nog de
aandacht der vergadering vestigen op de motie aan den Volksraad
ingediend door den fourier Kairupan als president en den sergeant
Sondak als secretaris van het hoofdbestuur de vereeniging „Perse-
rikatan-Minahasa" te Magelang niet te verwarren met de vereeniging
„Minahasa Celebes", waarvan ik voorzitter ben.
Uit die motie, welke door den heer Laoh eergisteren in dezen
raad voorgelezen werd, zal U, Mijnheer de Voorzitter, kunnen
ontwaren, dat alles wat ik in de afdeelingsvergaderingen en open
bare zittingen van den Volksraad in 1918 en 1919 voorgebracht heb,
slechts uitingen zijn, voortgekomen uit den boezem vandeMenado-
neesche militairen beneden den rang van officier.
Na dien zijn ech'er tal van verbeteringen voorgesteld en ingevoerd,
ook voor den uiet Europeeschen minderen militair, waartoe ook
de Menadoneesche of Minahasa soldaat behoort, betrekking heb
bende op bezoldiging, voeding, verpleging, huisvesting, ook voor
hun gezin, waarvoor ik vroeger reeds aan Zijne Excellentie den
commandant van het leger mijn dank heb betuigd.
In principe is daarmee ook voor het Nederiandsch-Oost-Indische
leger gebroken met het rascriterium.
Moge dit goede beginsel in alle consequenties doorgevoerd
worden, en daarom in de aanhangige herziening der bezoldiging
van militairen beneden den rang van officier, in de plaats van
rascriterium niet gesteld worden het Nederlandsche taaicriterium.
Mijnheer de Voorzitter! In dit vertrouwen zal ik ook stemmen
vóór de voorgestelde herziening der militaire bezoldigingen enzoo-
voort van het Nederlandsch-Óost-Indische leger, zooals die door
Zijne Excellentie den legercommandant reeds toegelicht werd.
De heer Valkenburg: Mijnheer de Voorzitter! Ik kan na al
hetgeen hier over dit onderwerp te berde is gebrachtzeer kort
zijn Alleen ben ik door de heeren Cramer en Teeuwen verleid
geworden toch nog een en ander op te merken.
De heer Cramer begon met te vertellen, dat ik in mijn jeugd mi
litaire neigingen heb gehad. Dat is mogelijk! Misschien bestaan
ze nog. Maar in hoever, dat met de zaak zelf te maken heeft, be
grijp ik niet. Ik heb den heer Cramer alleen gevraagd, hoe het
mogelijk is om dienaren van een bepaalde organisatie op onvol
doende wijze te willen betalen, al is men dan ook tegen de instel
ling zelf Daarop heb ik geen antwoord gekregen. Hij noemde
mij in mijn politieke jeugd; ik vind het alleen jammer, dat dit op
politiek betrekking heeft; het kan den heer Cramer onverschilling
laten, maar ik hoop lang in deze politieke jeugd te mogen blijven,
omdat ik de zaken dan nuchter wensch te blijven, bezien zooals ze
mij toeschijnen en ik mij niet door politieke of partijbelangen den
weg laat voorschlijven. Dit heeft mij altijd aantrekkelijk toege
schenen.
De heer Teeuwen heeft opgemerkt, dat ook de heer Valkenburg
voor het taaicriterium was. Ik meen mij duidelijk te herinneren,
435