het geopperde bezwaar te ondervangen, dat een infanterist le klasse meer inkomen zou kunnen hebben dan een korporaal 2e klasse. Ik dacht aanvankelijk, dat dit een gewenschte oplossing van de moeilijkheid zou kunnen zijn, maar bij verder nadenken moet ik dit voorstel toch verwerpen. Zooals bekend is, zijn we bezig uitvoering te geven aan het plan de landaarden weder in afzonderlijke compagnieën te vereenigen, zoodat weldra weer afdeelingen zullen bestaan, waarin alleen aanvullingstroepen, enz. zijn vereenigd. Overneming van het vooistel van den heer Pabst zou tegevolge hebben, dat men bij de compagnieën aanvul lingstroepen geleidelijk een 100-tal korporaals 2e klasse zou hebben, die feitelijk geen korporaal zouden zijn. Zoo'n toestand acht ik voor het gezag van de korporaals le klasse onmogelijkde gelijkheid van rang zou b.v. insubordinatie van 2e klasse korporaals tegenover den brigadier niet strafbaar doen zijn, al bestaat er tusschen beide groepen verschil in bezoldiging. De brigadier zou bij zoo'n toestand zijn gezag op den duur niet kunnen handhaven. Met groote instemming werd vernomen de verzekering van den heer Soselisa, dat de Ambonneesche militairen steeds hun plicht hebben gedaan en dat ook in de toekomst steeds zullen doen. Het eerste gedeelte van de verzekering kan ik ten volle bevestigen en om geen gevoeligheden te kwetsen kan ik er aan toevoegen, dat ik datzelfde van alle landaarden in het leger kan verklaren. Behoudens één geval van ongehoorzaamheid op groote schaal, in 1860 onder niet-Nederlandsche Europeesche militairen voorgekomen, is in onze geschiedenis geen enkel geval van ongehoorzaamheid of trouwbreuk op eenigszins uitgebreide schaal geboekstaafd. Na tuurlijk kwam wel eens een enkel individueel geval van dezen aard voor, nimmer echter een van velen te zamen. Integendeel wijst onze geschiedenis op voorbeelden van inheemsche troepen, die niet alleen hun plicht ten volle deden, maar zelfs veel meer dan datdie stand hielden en op hun post den heldendood stierven, toen troepen van hoogere gevechtswaarde den strijd reeds hadden opgegeven. Tot mijn leedwezen heb ik bespeurd, dat de heer Van der Jagt geen juisten indruk heeft gekregen van wat ik gemeend heb in le instantie gezegd te hebben. Ik heb er den nadruk op willen leggen overtuigd te zijn geweest, dat de indruk, dien de rede van den geachten spreker wekte, niet de juiste kon zijn. En dat ik het daarom betreurde, dat het gesprokene zelf een minder gunstigen invloed kon hebben op het ontwerp, dat aan de orde was en niet bevorderlijk kon zijn aan het doel, dat den heer Van der Jagt bij het houden van zijn rede moet hebben voorgezweefd. De heer Sastrowidjono heeft twee voorwaarden verbonden aan het geven van zijn stem aan deze voorstellen. De eerste was, dat andere vitale belangen niet in het gedrang zouden komen door de invoering van de verbetering bij deze voorstellen ter sprake gebracht, en de tweede voorwaarde was, dat de invoering van deze regeling geen aanleiding zou geven tot verhooging van de salarissen van andere categorieën van ambtenaren. 442

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 108