a. soldij
b. een toelage bij wijze van voorziening in eigen huisvesting;
c. een soldij-verhooging in verband met het bezitten van eenon-
derscheidingsteeken
d. schadeloosstelling voor achteruitgang in inkomsten;
e. eventueele duurtetoeslag
Alle inkomsten te zamen vertegenwoordigen een bedrag van f 950.—
en in hoeverre daarmee te rijmen is, dat op de voorgaande blz.
het dagelijksch tractement van den soldaat-vrijwilliger wordt aan
gegeven als te bedragen 25 cent in den aanvang en 35 cent, nadat
de man tot soldaat eerste klasse is gekomen, dat kan ik niet ver
klaren. Dit is alleen mogelijk door aan te nemen, dat waar hier
gesproken wordt van soldij, vermoedelijk bedoeld wordt het zakgeld
van den ongehuwde, wien bovendien alle andere benoodigheden als
voeding, kleeding, huisvesting, pensioen enz. van rijkswege worden
verstrekt of toegekend.
Bij de berekening van de verhouding tusschen de betaling van
de groepen militairen in Nederland en in Indië, waarnaar, zooals
ik meende, door den heer Cramer was gevraagd, heb ik dan ook
rekening gehouden met de betaling ven den soldaat met 25 cent
of 35 cent zakgeld per dag.
Over de betaling der arbeiders in Nederland kan ik natuurlijk
niet veel zeggen. Wel is het mij bekend, dat in dat opzicht de
maatschappij eenigszins ontwricht schijnt te zijn, althans vernam
ik toevallig dezer dagen van een kapitein met verlof in Nederland,
dat zijn verlofstractement was verhoogd, zoodat zijn inkomen nu
gelijk was geworden aan dat van een Haagsch tramconducteur.
Hetgeen de heer Bergmeijer in het midden heeft gebracht, komt
natuurlijk ter sprake bij de bespreking van de motie. Alleen wilde
ik op een zaak wijzen en wel hierop, dat in het leger reeds bepaald
is, wie tot het wettig gezin van een niet-Eropeesch militair worden
geacht te behooren. Dat zijn nl. de eerste wettige vrouw, en kin
deren, die bij die eerste wettige vrouw zijn verwerkt.
De heer Bergmeijer: Dat is in het voordeel van de motie.
De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger
en Hoofd van het Departement van Oorlog: Het zal ongetwijfeld
den heer Teeuwen goed doen van mij de verzekering te erlangen,
dat mijn vreugde over zijn toezegging van eergisteren om zijn stem
aan deze voorstellen te zullen geven, door zijn nadere toelichting
niet is verminderd. Ik blijf het op prijs stellen, dat de heer Teeuwen,
in afwijking van zijn gewoonte, bedoelde toezegging heeft gedaan:
ik heb haar echter onmiddellijk op de waarde geschat, welke zij
verdiende.
De moeilijkheid betreffende het benoemen van een bestuurslid van
eene bepaalde vereeniging in de bezoldigingscommissie, ik heb
het de vorige maal al gezegd, moest ik uit mijn herinnering be
antwoorden. Ik zal na mijn terugkeer te Bandoeng de daarover han
delende stukken nagaan, maar ik moet er thans reeds de aandacht
op vestigen, dat de door den heer Teeuwen bedoelde vergissing
444