Verder is een amendement ingediend door de heeren Pabst, Val
kenburg en Bergmeijer, luide:
„Ondergeteekenden stellen voor in Hoofdstuk 11, afdeeling
IX, van de aanvullingsbegrooting voor 1920, onderafdeeling
427F te verminderen met f 15.100 en alzoo te brengen op
f 8.699X00.
Toelichting.
De bedoeling is om aan de officieren, die met gunstigen
uitslag de hoogere krijgsschool en de daarop volgende deta
cheeringen volbracht hebben, overeenkomstig de voorstellen der
militaire bezoldigingscommissie een gratificatie toe te kennen
en den officieren van den generalen staf en van de intendance
hetzelfde salaris toe te kennen als de officieren der overige
wapens en diensten in plaats van de voorgestelde verhooging".
Bij de beantwoording van het aanvankelijk door den heer Pabst
over dit onderwerp ter sprake gebrachte, heb ik al uiteengezet.dat
de Regeering principiëel niet tegen de uitbreiding van toelagen of
verhoogingen staat. Daarom kan ik volstaan met hier nog eens te
herhalen de voor- en nadeelen van beide stelsels. Op den voorgrond
moet ik stellen, dat een bepaalde noodzakelijkheid voor het toe
kennen van gratificatiën niet bestaat, indien in Nederland gedurende
het verblijf van de officieren daar op onbekrompen wijze wordt
gezorgd voor de materiëele belangen.
Een voordeel van het stelsel van de Regeering is, dat meertrac-
tement wordt toegekend voor belangrijk werk; een nadeel ervan
is, dat het toekennen van hoogere zoldiging in strijd is met de
algemeene beginselen van de hervormingscommissie in zooverre,
dat daarvan in een enkel opzicht reeds is afgeweken. Een tweede
nadeel is, dat de een, die vroeger bij den generalen staf cf de in
tendance komt of daar langer bij blijft meer materiëele voordeelen
heeft van zijn studiën dan een ander, die daar kort bij dient.
Het andere stelsel, namelijk het toekennen van gratificatiën na
de eindbeoordeeling heeft groote nadeelen. In de eerste plaats
wordt daardoor al dadelijk bekend, wie van de heeren niet aan de
eischen heeft voldaan en in de tweede plaats is de eindbeoordee
ling niet afhankelijk van de resultaten van de studiën op de krijgs
school alleen, maar ook van tal van andere factoren, welke met die
studie niets te maken hebben Wien aan de hoogere krijgsschool
onvoldoende aanleg voor paardrijden wordt toegekend, zal nimmer
geschikt geoordeeld worden voor den generalen staf; evenmin zal
hij die onvoldoenden aanleg blijkt te hebben voor bureauwerk
ooit, hoe knap de studie overigens ook moge zijn volbracht, ge
plaatst worden bij de intendance. Van dergelijke toevallige bijzondere
omstandigheden zal de gunstige eindbeoordeeling en daarmede de
toekenning van de gratificatie mede afhankelijk zijn
Het toekennen van de gratificatie op de wijze, als door de
herzieningscommissie voorgesteld, moet leiden tot een eindbeoordee
ling, welke niet volmaakt juist en niet in het belang van de
betrokken personen is. Ik heb er reeds op gewezen, dat door het
447