Soselisa, welke ten doel heeft vast te leggen a. voor het leger geen ongegradueerden meer buiten Indië aan te wervenb. ten aanzien van de gegradueerden een zoodanige houding aan te nemen, dat kaderpersoneel in de eerste plaats in Indië wordt opgeleidc. den rang van sergeant 1ste klasse bereikbaar te stellen voor allen, waarbij kennis van de Nederlandsche taal op de beoordeeling van de geschiktheid voor dien rang niet van invloed mag zijn. Omtrent het eerste punt deel ik mee, dat een voorstel in bewer king is, om behalve voor bijzondere diensten geen ongegradueerde militairen meer uit Europa uit te zenden. Ik kan er nog aan toe voegen, dat de afgetreden Minister van Koloniën zijn voile instemming kon betuigen met het denkbeeld om voortaan slechts gegradueerden uit te zenden, natuurlijk met de vooropgestelde ristrictie. Door leergangen wordt er naar gestreefd ook de onderofficieren zooveel mogelijk te verkrijgen uit de inheemsche maatschappij. Daartoe is o. m. kort geleden een onderofficiersschool opgericht, welke ten doel heeft jongelieden van alle landaarden op te leiden tot onderofficier door hen een cursus te doen volgen, welke twee jaar duurt. Aan verschillende leden van den Raad heb ik medege deeld, dat die school bestaat, terwijl ik hen tevens uitnoodigde hun invloed aan te wenden om inheemsche jongelieden te bewegen toelating tot die school te verzoeken. Tot heden heeft zich echter nog geen enkele niet-Europeaan voor het volgen van den cursus aangemeld. De derde eisch kan, wanneer deze door den Volksraad wordt aan-en door de Regeering wordt overgenomen, door mij niet worden aanvaard. Mocht die eisch gesteld worden, dan zou ik de verantwoordelijkheid van de uitvoering er van niet op mij kunnen nemen. Een onder officier, die alleen Maleisch kan spreken, kan ik niet in die positie van sergeant le klasse in het leger opnemen zonder het dienstbe lang zoo ernstig te schaden, dat ik de verantwoordelijkheid daarvan niet zou kunnen dragen. Zijn de verhoudingen gewijzigd door het formeeren van een militieleger, dan komt de zaak geheel anders te staan. Zoolang echter de aanvullingstroepen nog zoo'n belangrijk deel van het leger uitmaken, als thans het geval is, valt naar mijn oordeel aan verwezenlijking van het denkbeeld niet te denken. Hiermede meen ik alle toelichtingen te hebben verstrekt, welke de heeren van mij verlangden. Ik hoop, dat zij hebben kunnen leiden tot het vestigen van.de overtuiging bij alle aanwezigen, dat aanne ming van de voorstellen tot verbetering der militaire bezoldigingen en pensioenen urgent is en zonder ernstig bezwaar voor andere belangen kan plaats hebben. Ik wil hier nog aan toevoegen, dat ik niet beslist kan verklaren, dat later nog niet eens zal blijken, dat wellicht een enkel detail van de regeling nog nadere herziening zal vereischen. De heer Dwidjosewojo: Mijnheer de Voorzitter! Mag ik nog even het woord? De Voorzitter: Slechts in twee gevallen kan na de spreking in tweede instantie het woord verleend worden. Het eene geval is, wanneer iemand een amendement of motie wenscht in te trekken, en het tweede geval is, wanneer iemand om een persoonlijk feit het woord verlangt. 449

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 115