1919: „en tegelijkertijd de regeling van dit beklag nader in over
eenstemming te brengen met die van de wet op de krijgstucht"
enz., zij terloops opgemerkt, dat juist in de hoofdzaak verschil
tusschen beide regelingen is blijven bestaan in de „Regeling" ligt
het zwaartepunt bij den krijgsraad, terwijl in de wet op de krijgs
tucht de krijgsraad geheel uitgeschakeld is.
De omschrijving van den termijn, waaraan de reclame gebonden
is, is er niet duidelijker op geworden 1).
In de oude regeling stond, dat de gestrafte de klacht moest in
brengen „niet vöör den tweeden en niet na den vijfden dag na
dien, waarop de oplegging van de straf te zijner kennisse is gekomen".
Nu staat er„voor de kenbaarmaking enz heeft de gestrafte een
termijn van vier dagen aanvangende met den tweeden dag na dien,
waarop de oplegging der straf te zijner kennis is gekomen Is nu
de nieuwe regeling gelijk aan de oude? Ik meen van wel, doch
in de oude regeling kwam scherper uit dan thans, dat de man niet
mocht reclameeren voor den tweeden dag na dien, waarop de
strafoplegging te zijner kennis was gekomen 2). Om deze reden
verdiende de oude redactie de voorkeur boven de nieuwe, die
blijkbaar uit artikel 62 van de wet op de krijgstucht is overgenomen.
Ik heb ook bezwaar tegen eene wijziging in de reclameregeling,
die weinig opvalt, maar die m.i. de positie van den straf oplegger
in het reclameproces principieel gewijzigd heeft.
Onder de werking van de oude regeling was de positie van den
strafoplegger tijdens de behandeling van de zaak voor den krijgs
raad (Off. Commdie van een getuige. De strafoplegger werd,
358
(Jj Of wat Mr. Meihuizen schrijft over de termijnen in de oude regeling
nauwkeuring is, meen ik te mogen betwijfelen. De Heer M. onderscheidt
daarbij verschillende termijnen voor gestraften, die zich in arrest en die
zich niet in arrest bevinden. Blijkens de redactie van artikel 1 der oude
„Regeling" wordt de „gearresteerde" tegenover den „gestrafte" gesteld;
met den eerste kan m.i. niet anders bedoeld zijn dan de militair, aan
wien „voorloopig arrest" is opgelegd geworden. (Zie ook Barre, I. blz.352).
Een reclame over voorloopig arrest zal wej zelden of nooit voorge
komen zijn in verband met het voorschrift, dat van opgelegd arrest dadelijk
moet gerapporteerd worden. Hierin meen ik de verklaring te zien, waarom
de nieuwe regeling (in dit opzicht met de wet op de krijgstucht overeen
stemmende) geen voorschriften daaromtrent meer bevat.
(2) Eene vergelijking van de redactie van artikel 2, lid 1. met die van
artikel 4, lid 1, doet eenige onzekerheid ontstaan met „binnen" wordt
in laatstgenoemd artikel blijkbaar alleen bedoeld „niet vöör het einde van