Dit gaat toch niet. In Nederland wordt dan ook de reclame tegen
eene straf, door een Hoofdofficier opgelegd, door het Hoog Militair
Gerechtshof behandeld: men is daar althans consequent, l}e Wet
op de Krijgstucht, die tot voorbeeld heeft gestrekt voor'de nieuwe
Indische regeling, heeft deze klip ook ontzeild; daar is niet meer
de Krijgsraad, doch uitsluitend het Hoog Militair Gerechtshof bestemd
tot behandeling der reclames. Men had dus, indien men de positie
van den strafoplegger wilde veranderen, althans tevens in artikel 12
achter het woord „klager" moeten invoegen, „of de strafoplegger".
De Heer Meihuizen concludeert uit artikel 10 juncto artikel 7,
volgens welke de Krijgsraad „naar bevind van zaken" beslist, dat
„het einde van de leer, dat in den krijgsraad in reclamezaken, om
een straf te handhaven, het wettig en overtuigend bewijs van
's reclamants schuld moest zijn geleverd (hiermede isj aangekondigd."
Ik ben er niet zoo zeker van. Waarom hielden de krijgsraden
zich onder de oude regeling aan het „wettig en overtuigend
bewijs"? Omdat het Hoog Militair Gerechtshof het eischt zie de
disposities, aangehaald in Barré, I, blz. 381), niet omdat de vorige
reclameregeling het voorschreef. Of nu het Hoog Militair Gerechtshof
de woorden „naar bevind van zaken" zal interpreteeren, zooals
Mr. Mkunnen wij slechts afwachten.
Ten slotte nog dit. De Heer M. zegt, „de extra-bestraffing, de
„douw er bovenop" bij lichtvaardige indiening van ongegrond
beklag is afgeschaft.
Voor den krijgsraad (c,q. Hoog Militair Gerechtshof) is inderdaad
de bevoegdheid tot het opleggen van eene disciplinaire straf wegens
reclame „dermate ongegrond en lichtvaardig, dat zij aan verregaande
oneerbiedigheid moet worden toegeschreven", vervallen. Voor den
Chef, bij wien gereclameerd wordt, blijft echter deze bevoegdheid,
ingevolge artikel 27 R.K. (slot) bestaan. Men zal hiervan niet veel
gebruik maken, maar dit geschiedde ook niet onder de oude rege
ling - hoofdofficieren als door den Heer M. bedoeld, zijn tegenwoordig
niet dicht gezaaid. Maar mocht eens misbruik ontstaan van het
recht van reclame, mochten er militairen zijn, die voortaan stelsel
matig over iedere straf gingen reclameeren, en mocht dan het
niet-schorsen van opgelegde straffen tijdens reclame daartegen niet
voldoende correctief blijken - dan zou zich tegen toepassing van
artikel 27 R,K. (slot) niets verzetten.
P. J. Stigter,
Breda, December 1919. Kapitein der Infanterie, Leeraar
aan de Kon. Mil Academie.
360