denzelfden stand, bij hare voorstellen voor zoover de officieren
betreft tot uitgangspunt heeft genomen de bezoldiging, welke voor
ambtenaren van het binnenlardsch bestuur geldt.
Ik wil er intusschen de aandacht op vestigen, dat zij die bezol
digingen niet zonder meer voor de officieren heeft overgenomen;
zij kon dit niet doen, omdat zij zooals uit hare voorstellen kan
blijken ook rekening te houden had met andere omstandigheden.
Dat ze dezen grondslag aannam, lag in de eerste plaats aan de
voorbereidende studie en aan den opleidigstijd, welke voor beide
categoriëen van landsdienaren gelijk zijn; verder aan de omstan
digheid, dat aan beide categorieën een tegemoetkoming wordt
gegeven in de studie van kostelooze studie voor officieren is
voor verschillende groepen nooit sprake geweest en is ook nu nog
geen sprake dat de uitrustingskosten voor beide gelijk zijn en
ten slotte dat de maatschappelijke positie in de staatsgemeenschap
ongeveer gelijk is. Het grootere voordeel, dat zeer terecht opgeëischt
wordt voor hen, wier opleiding in vrije studie plaats heeft, omdat
een groot percentage van degenen, die zich aan een dergelijke
opleiding wagen, nooit het einddoel bereikt, mag voor de categorie
ambtenaren van het binnenlandsch bestuur niet opgevorderd worden.
Evenals het zeldzaam voorkomt, dat zij. die eenmaal voor de offi
ciersopleiding zijn aangewezen, het beoogde doel niet bereiken,
even zeldzaam is het, dat aspirant-bestuursambtenaren ten slotte
afgewezen wordenook dit blijft een uitzondering. Het aantal
candidaat ambtenaren, dat het nooit tot ambtenaar brengt, is per
centsgewijze zeer zeker niet grooter dan het aantal cadetten, hetwelk
nimmer den officiersrang bereikt.
Wel heeft de heer Van der Jagt opgemerkt, dat meerdere heeren,
die zeer grondig studeeren, 4 a 5 jaar voor hun opleiding noodig
hebben, maar dit doet niets af tot het feit, dat de opleidingstijd
korter is. Tegenover het voorbeeld van den heer Van der Jagt kan
ik een ander voorbeeld stellen en wel, dat van een 8-jarigen aca-
demist, die een zoo grondige studie maakte, dat hij elk studiejaar
verdubbelde en ten slotte door die grondige studie zoover gekomen
was, dat na 8 jaren de luitenantsrang werd verkregen met het
eerste nummer van beneden.
Ik heb straks gezegd, dat bij de bepaling van de bezoldigingen
ook de wet van vraag en aanbod zich deed gelden, en nu is die
wet, helaas, oorzaak geweest, dat de legerbelangen niet voldoende
zijn behartigd. Als gevolg van de tegemoetkoming in de opleiding,
toenmaals een unicum voor de aanstaande officieren, weder als
gevolg van de aantrekkingskracht, die de bonte rok uitoefende en
van de zucht van heel veel jongelieden voor het avontuurlijke, kon
tot voor eenige jaren hier het officierscorps zonder te veel moeite
geregeld worden aangevuld. Toen de tegemoetkoming in de opleiding
meer algemeen werd en ook aan andere groepen van a.s ambte
naren werd toegekend, toen bovendien het materialisme meer en
meer zijn invloed deed gelden, zoodat men in de eerste plaats
vroeg; ,,wat krijg ik" en niet „wat word ik", toen verminderde
geleidelijk de aandrang om officier te worden en zag men al spoedig
in, dat bijzondere maatregelen moesten worden getroffen om het
381