de wetenschap, dat de gepasseerde niet aan de eischen van de opleiding heeft voldaan. Bovendien heeft een dergelijke passeering in den regel eerst plaats geruimen tijd, nadat de eindbeoordeeling is uitgesproken, bijgevolg de groep personen, welke daarbij betrokken was, niet meer zoodanig de aandacht trekt, als onmiddellijk na het uitspreken van de eindbeoordeeling het geval pleegt te zijn. Na hetgeen gisteren is medegedeeld omtrent de officieren magazijn meesters, behoef ik niet verder te antwoorden op hetgeen daarover door den heer Pabst nog in het midden is gebracht. Er is inderdaad iets tegen te zeggen, dat de officieren magazijn meesters, nu één algemeene schaal van bezoldiging voor de officie ren is voorgesteld, daar buiten blijven. Ik herhaal nog eens, dat voor die uitsluiting geen andere reden bestaat dan de onevenredig heid, welke daardoor tusschen de bezoldigingen van de officieren magazijnmeesters en hun burgerlijke ambtgenooten zou worden ge bracht. Wordt niettemin het door den heer Pabst voorgestelde aan vaard, dan kan verhooging der traktementen van de burgerlijke magazijnmeester niet kunnen uitblijven. De heer Sastrowidjono heeft de vrees uitgesproken, dat de be zoldiging van de officieren en van de aanvullingstroepen, zooals die door de commissie zijn voorgesteld, de finantieele draagkracht van deze gewesten zou kunnen overschrijden, in verband waarmede hij meende zijn stem niet aan dit voorstel te kunnen geven. Ik moet er in de eerste plaats op wijzen, dat deze redeneering eigenlijk dezelfde, echter eenigszins meer uitgebreide strekking heeft dan het voorstel van de heeren Soselisa en Laoh, die de.bezoldi ging van de inheemsche troepen wenschen op te voeren. Immers wil ook de heer Sastrowidjono feitelijk een gunstiger verhouding tot stand brengen tusschen de bezoldiging van de Europeesche en de inheemsche troepen, echter door vermindering van de bezo di- ging van de aanvullingstroepen De vrees, dat deze gewesten de meerdere uitgaven verbonden aan de bezoldigingscherziening niet zouden kunnen dragen, is naar de meening der Regeering niet gemotiveerd. Want, meende de Re geering, dat zulks wel het geval was. of beter gezegd, dat door de bekrachtiging van onderwerpelijke voorstellen andere belangrijke voorzieningen zouden moeten worden uitgesteld, dan zou zij, hoe urgent lotsverbetering voor alle militaire landsdienaren ook is, deze voorstellen zeker niet aan den Volksraad hebben voorgelegd. Verder moet ik er den heer Sastrawidjono op wijzen, dat hij en zijn landgenooten het in de eerste plaats in de handen hebben om de uitgaven, welke deze bezoldigingshervorming zal veroorzaken, tot de kleinste afmetingen terug te brengen en dat wel op deze wijze: Waar de officiers- en de onderofficiersstand voor alle land aarden toegankelijk zijn en de inheemsche officieren en onderoffi cieren in de toekomst zullen betaald worden naar de beginselen van het algemeen bezoldigingsstelsel, daar worden, naarmate meer van zijn landgenooten in het leger treden, de uitgaven naar even redigheid minder. Ik hoop dan ook, dat er van inheemsche zijde veel aandrang zal komen, zoowel voor de opleiding tot onderoffi cier als voor die tot officier. 401

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 67