het geval zal zijn, zoodat er dan ook naar mijn oordeel geen bezwaar tegen zou bestaan om. bijaldien zulks wenschelijk mocht worden geoordeeld, de drie eerste bezoldigingsbedragen voor den majoor en de eerste voor den luitenant-kolonel uit de schaal Ie doen wegvallen en te bepalen, dat, wanneer iemand tot majoor of luitenant kolonel mocht worden bevorderd binnen den tijd van 15 jaar zijne bezoldiging bij afzonderlijk besluit zou worden vastgesteld, waarbij dan rekening zou kunnen worden gehouden met de bezoldigings regeling van burgerlijke ambtenaren met een gelijk aantal dienstjaren. Ten opzichte van de pensioensverhooging voor reeds gepension- neerden kan ik alleen dit antwoord geven. Het ligt natuurlijk voor de hand, dat, wanneer de verhooging van de pensioenen voor reeds gepensionneerden werkelijkheid mocht worden, een aange legenheid, welke niet door de Indische Regeering zal worden beslist, dan bestaat er allen grond voor om bij de voorstellen terzake rekening te houden met den eisch, dat de verhooging van de pensioenen der vroegere militaire landsdienaren evenreding zij aan die van de reeds gepensionneerde burgerlijke landsdienaren, wier verhoogingen verband zuilen moeten houden met de inkomsten welke zij in de 36 maanden voorafgaande.aan hunne pensionneering hebben genoten. Wat betreft den datum van de inwerkingtreding van de voor gestelde verhoogde pensioenen, voor de nog in 's lands dienst zijnde personen achtte de commissie het billijk deze voor testellen op 1 November 1918, den datum, waarop een beslissing werd genomen omtrent het beginsel, dat tot de samenstelling van de thans in behandeling zijnde voorstellen heeft geleid. Beter is het waarschijnlijk om terug te gaan tot 1 October 1918, omdat dit tijdstip gunstiger is met het oog op de verhooging van de pensioenen der mindere militairen. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb tot mijn leedwezen heel veel tijd van U en de leden van dit College moeten vorderen om de verdediging van de onderwerpelijke voorstellen voor te dragen. De Regeering meende haar met volle overtuiging van de noodza kelijkheid der totstandkoming van de voorstellen te mogen laten doen, omdat het haar bekend is, dat in meerdere kringen van mili tairen thans een noodtoestand heerscht, waarvan spoedige verbe tering dringend geboden is. Tevens zij het vergund er op te wijzen, dat onbeperkt vertrouwen wordt gesteld in de toezegging door den toemaligen Minister van Koloniën in November 1918 in de 2e Kamer van de Staten- Generaal gedaan, dat herziening van de bezoldiging van de verschil lende elementen, die het leger vormen hoogst urgent was. Het zou dan ook voor allen een zeer bittere teleursteling zijn, wanneer nu, bijna 1 y2 later, die dringend noodzakelijke salarisherziening niet tot stand mocht komen. Ik moge daarom, Mijnheer de Voorzitter, U en de leden van dezen Raad er op wijzen, dat het van hoogste belang wordt geacht, dat deze voorstellen zoo spoedig mogelijk tot uitvoering komen en ik vermeen in dit bijzondere geval een ernstig beroep te mogen doen op Uwe welwillende medewerking om daartoe te geraken. Hiermede* Mijnheer de Voorzitter, kan ik eindigen. 404

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 70