kunnen blazen, in den regel uit Nederland betrokken werden en nu
voor aanvulling van het stafmuziekcorps de bron gestopt wordt,
waaruit tot dusverre de 3de klasse muzikanten betrokken werden,
namelijk de aanvuilingstroepen, in de toekomst ook deze personen,
dus de niet-solisten, hun opleiding in Nederland zullen moeten
ontvangen. Nader zal moeten blijken, of de aanvulling van het korps
op deze wijze verzekerd kan worden: zoo niet, dan zal, waar aan
vulling door inheemsche kiachten vooralsnog onmogelijk is gebleken,
noodgedwongen tot opheffing van het korps moeten worden overge
gaan.
De heer Pabst: Dat zijn dus de andere oorzaken, waarover in
de Memorie van Antwoord wordt gesproken?
De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger en
Hoofd van het Departement van Oorlog: Dat blijven dezelfde,
De heer Pabst: Mag ik even de stukken halen?
De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger en
Hoofd van het Departement van Oorlog: Of bij de nieuwe salaris
regeling de geregelde aanvulling mogelijk zal zijn, zal nader moeten
blijken. Nogmaals wordt er op gewezen, dat aanvulling van de staf
muzikanten 3e klasse, menschen die geen solist zijn, tot dusver in
den regel heeft plaats gehad uit de aanvullingstroepen en aangezien
deze bron in de toekomst verdwijnt, zoo zullen, willen wij destaf-
muziek in stand houden, ook de stafmuzikanten 3de klasse, voor
zoover niet te betrekken uit inheemsche krachten de opgedane
ondervinding stemt in dit opzicht niet hoopvol), evenals de eerste
partijen in Nederland moeten aangenomen worden. Blijkt een en
ander niet in de behoefte te voorzien, dan zal de stafmuziek opge
heven moeten worden
De heer Pabst: Als ik het dan begrepen beb, Mijnheer de
Voorzitter, blijft het in elk geval een kwestie van geld, om juist
die eerste partijen naar indië te trekken. Die menschen zullen alleen
komen, wanneer zij de financiëele vooruitzichten, die zij in Indië
hebben, voldoende vinden om hun land te verlaten.
De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger en
Hoofd van het Departement van OorlogDaaraan is tot nu toe
nog nooit gebrek geweest, maar het is juist de kwestie van de
allerlaagstenzoover ik weet, zijn bij de aanvulling van de eerste
partijen nimmer ernstige moeilijkheden ondervonden.
De heer Pabst: Naar ik meen gehoord te hebben, vloeien de
groote moeilijkheden, die men ondervindt bij de aanvulling, hieruit
voort, dat men de artisten, die de regeeringsgemachtigde zooeven
hier bedoelde, niet kon krijgen, omdat zij hier geen geld genoeg
kregen.
412