regeling. Over mijn tweede bezwaar heeft hij zich echter nog niet uitgelaten. Daarom zou ik van de Regeering gaarne willen vernemen, welk standpunt zij ten deze inneemt Thans wensch ik een kort woord te spreken naar aanleiding van eenige ingediende amende menten. Ik zal het dan eeist hebben over het amendement van de heeren Kan c.s. strekkende tot verhooging van militaire pensioenen. Den vorigen keer, toen deze raad in behandeling nam zijn amen dement ten aanzien van'de pensioensverhooging der civiel-ambte- naren, hebben wij feitelijk het standpunt van de Regeering nog niet gehoord. Ik hoop dan ook, dat de Regeeringsgemachtigde het standpunt van de Regeering te dien aanzien aan den raad zal me- deaeelen. Voorts heb ik voor mij liggen een motie van den heer Bergmeijer c.s, die de strekking heeft om de regeling van de kindertoela ge in dier voege te herzien, dat alle wettige en gewettigde kinde ren in deze regeling zullen deelen. Mijnheer de Voorzitter ik ben een van diegenen, die in het Afdelingsverslag de opmerking heb ben gemaakt, dat het niet aangaat om de verantwoordelijkheid van gezinshoofden af te wentelen op de schatkist. In dit verband wil ik er op wijzen, dat de Inlander volgens zijn godsdienstige wet ten 4 wettige vrouwen er op na kan houden. Men zal daartegen aanvoeren: dat gebeurt niet altijd. Ik wil hiermede aantoonen, dat de geldelijke consequenties van het voorgestelde amendement thans niet te overzien zijn. Ik vind het totaal bedrag van de uitgaven van de voorstellen tot salarisherziening te hoog en nu wil men dit nogmaals verhoogen door de regeling van de kindertoelage uit te breiden. Daarom moet ik aan dit amendement mijn stem onthouden. Ten slotte past hier een woord van waardeering aan den heer Soselisa voor zijn ruiterlijke verklaring, dat hij de laatdunkende uitlating van zijn landgenoot, die ik gisteren met een enkel woord heb gememoreerd, heeft afgekeurd. De beraadslaging wordt vervolgens verdaagd en de verga dering gesloten. 275te Vergadering 12 Sanuari 1920. D e V o o r z i 11 e r: Aan de orde is de voortzetting van de behandeling der voorstellen tot verbe tering der militaire bezoldigingen en pensioenen. De heer Laoh: Mijnheer de Voorzitter! Ik moet beginnen met een woord van dank tot U te richten voor Uwe welwillendheid om mij in de geiegenheid te stellen een misverstand op te helderen. Het feit nl., dat ons geacht medelid, de heer Pabst, het noodig heeft geoordeeld om onmiddellijk na voorlezing door mij in deze vergaderzaal van de door de „Perserikatan Minahassa" te Mage- lang en Djocdja genomen motie, waarin aangedrongen werd op gelijke betaling voor gelijke dienstprestaties, mijn aandacht te vestigen op de door den Volksraad een dag te voren zonder hoofdelijke stem ming aangenomen beginselen voor een Indisch bezoldigingstelsel, is 421 1. M. T, 27, 1920.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 87