voor mij een duidelijk bewijs, dat het doel van de voorlezing van bedoelde motie niet het door mij gewenschte effect heeft bereikt. Ik ben den heer Pabst dan ook zeer dankbaar voor zijne opmer kingen, want daardoor toch heeft hij mij in de gelegenheid gesteld om den verkeerden indruk, die mijn terzake gehouden betoog slechts afbreuk kan doen, op te helderen. Ik zal thans toelichten, waarom ik tot voorlezing van bedoelde motie ben overgegaan. In zijn antwoord op de door mij aangevoerde argumenten strek kende tot verhooging van de aan de inheemsche militairen toege dachte bezoldiging heeft de regeeringsgemachtigde sprekende over de door mij voorgestelde salarisverhouding tusschen in- en uitheem- sche militairen van 4: 5 geantwoord, dat deze schaal door mij wil lekeurig is genomen en dat mijne voorstellen niet op deugdelijke gronden zijn gebasseerd, Welnu, Mijnheer de Voorzitter, toen ongeveer op hetzelfde mo ment de te Magelang en Djocdja genomen motie in mijn handen kwam, waarin niet alleen de gronden, waarop de aangevraagde lotsver betering op zoo duidelijke en onomwonden wijze te kennen werd gegeven, maar ook gewezen werd op de bedenkelijke gevolgen, van de eventueele aanneming van de voorstellen van de M B.C., begreep ik onmiddellijk, dat niets mijn positie krachtiger kon maken dan de belanghebbenden zelf het woord te geven door het voorle zen in extenso van de motie. Nu moet ik erkennen, Mijnheer de Voorzitter, dat wanneer ik on middellijk na de voorlezing in korte woorden te kennen had gegeven, dat ik met de in de motie uitgedrukte wenschen om gelijke betaling voor gelijke prestatie slechts zoover kon meegaan, voor zoover het de geldelijke waardeering betreft van alle hiergeborenen, ik allen verkeerden indruk uit den weg zou hebben geruimd. Intusschen behoeft het natuurlijk geen betoog, dat ik zelf niet zal verzuimen, om, voor zoover het mijne landgenooten betreft, dezen met het door den Volksraad ingenomen standpunt inzake het Indische bezoldigings stelsel in kennis te stellen. Deze toezegging moge tevens tot antwoord dienen aan den heer Pabst, waar deze een beroep heeft gedaan op onze medewerking. De heer Cramer: Mijnheer de Voorzitter! Tegelijk met den legercommandant wil ik ook den heer Valkenburg beantwoorden, die eenige dagen geleden te kennen heeft gegeven, dat hij mijn gedachtengang niet goed heeft kunnen begrijpen. Dat kan ik mij eenigszins begrijpen van den heer Valkenburg, eerstens, omdat hij in zijn eerste politieke jeugd verkeert ik leg den nadruk, Mijnheer de Voorzitter, op „politiek" en de vraagstukken hem dus nog eenigszins nieuw zullen voorkomen, en tweedens, omdat hij in zijn jeugd zeer sterke militairistische neigingen heeft gehad. De heer Valkenburg is zijn carrière misgeloopen en had op dit oogenblik eigenlijk overste of kolonel van de artillerie moeten zijn in plaats van hoofdingenieur van den waterstaat. Maar door een gelukkig toeval ik mag het wel gelukkig noemen heeft de heer Valken burg den loopbaan van ingenieur verkozen boven dien van militair. 422

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 88