Maar terzake! Het schijnt inderdaad onlogisch, Mijnheer de
Voorzitter, dat alhoewel men voor weddeverbetering in het algemeen
wel te vinden zou zijn, men toch zijn stem aan dergelijke voor
stellen meent te moeten onthouden. Maar eenige dagen geleden
heb ik reeds uiteengezet, waarom ik om principieele redenen, die ik
nader bij de militie voorstellen bespreken zal, mijn stem niet kan
geven aan die voorstellen.
Ik kan daarom kort zijn en alleen mijn standpunt verduidelijken.
In de eerste plaats ben ik principieel gekant tegen alle uitgaven
voor militaire doeleinden.
Ik acht de daaraan bestede gelden dringend noodig voor andere
veel nuttiger zaken 1
Waar het geld hier nog zoo hard noodig is voor allerlei sociale
doeleinden, moet evenals in Holland zeer sterk op militaire uitgaven
worden bezuinigd.
De legercommandant zeide, dat een vergelijking van de toestanden
hier met die in Holland minder goed opgaat, doordat men in Hol
land in geheel andere omstandigheden verkeert De stijging van
de uitgaven in Holland vindt zijn grond vooral hierin,dat de
Minister van Oorlog het noodig acht twee honderd duizend man
onder de wapenen te houden, iets wat vroeger nooit plaats had.
Ik geloof, oat de vergelijking niet mank gaat, omdat bij de be
spreking van de begrootirgen van Marine en Oorlog duidelijk te
kennen gegeven is door de Tweede Kamer, dat men niet alleen
tegen het onder de wapenen houden bezwaar had. maar dat men
ook wilde bezuinigen op de oorlogsuitgaven met het oog op de
sociale nooden, waarin voorzien moest worden. Een sterke daling
zal dan ook moeten plaats vinden in plaats van een stijging in de
militaire uitgaven. Daarom moet er gestreefd worden naar inkrim
ping van het officierscorps en van het kader. Door reorganisatie
van het leger, door ombouw tot politieleger, kan dit en kan ook
een mindere getalsterkte van het leger worden verkregen. Hierdoor
zullen de uitgaven zekerlijk verminderd worden
De legercommandant hee t ons uitgelegd, waarom zoo'n groot
aantal officieren noodig is, nl omdat we hier met een staand leger
te doen hebben. Vermoede ijk zal dit aantal dus heel wat vermin
derd kunnen worden, wanneer het leger wordt omgezet in een
volksleger, in een politieleger. In dat geval zouden de militaire
landsdienaren heel wat nuttiger en ook heel wat intensiever worden
aangewend en zou de weddeverbetering geheel verantwoord zijn
wat m i. nu niet in alle opzichten het geval is.
Ik wil het lot van den minderen militair zeker verbeteren en
daarvoor heb ik in den Volksraad steeds op de bres gestaan, maar
ik geloof toch, Mijnheer de Voorzitter, dat de militairen zelf zich
ten slotte heel wat gelukkiger zouden voelen, als het leger werd
opgedoekt of verminderd en zij dus nuttiger diensten zouden krijgen
te verrichten. Wanneer door te geringe bezoldiging niemand zich
meer voor het leger aanmeldde, zoodat het door gebrek aan lief
hebbers verliep, dan zou ik dat niet erg vinden. Mtt open armen
zouden die landsdienaren bij andere diensten worden ontvangen. Ik
vind het dus in het geheel niet noodig door weddeverbetering de
423