dat hij inderdaad op 23 Januari 1920 te Banjoe-Biroe door den
kapitein VAN Drimmelen als wd korpscommandant met plaatsing
in de tweede klas van militaire discipline is gestraft met omschrij
vende reden en de juistheid hiervan erkennende vermeent, dat hij
ter zake te zwaar gestraft is
dat hij moet erkennen door den plaatselijk commandant te Tjimahi
op 8 Januari 1920 gestraft te zijn, omdat hij vier maanden op het
eiland Java gedrost geweest is en van zijn verplichte uitrusting een
jas grijsgroen, twee paar schoenen, een pantalon grijsgroen en een
handdoek verkocht had en met acht dagen cachot te water en
rijst gestraft is;
dat hij van Tjimahi teruggekeerd in den loop der maand Januari
1920 al dadelijk weder gedrost is en toen drie en een half etmaal
in het kwartier en kampement gemankeerd heeft;
dat hij aan zijn Batteïijcommandant vergunning vragende om
zijn kist, die van Tjimahi moest komen, zgn. van het station te
Ambarawa te gaan halen, dit slechts een voorwendsel was oin
weg te komen en dan ook toen gedrost is
dat hij vermeent, geruimen tijd buiten straf geweest zijnde, niet
in de klas van militaire discipline behoorde geplaatst te worden
Overwegende, dat de navolgende getuige onder eede te zitting
van den Krijgsraad heeft verklaard
Van Drimmelen, kapitein der Artillerie, strafoplegger,
dat hij op 23 Januari 1920 wd korpscommandant van de afdee-
ling Bergartillerie te Banjoe-Biroe was en toen beklaagde op het
rapport gestraft heeft met plaatsing in de tweede klas van militaire
discipline met omschrijvende reden
dat klager veertien dagen te voren te Tjimahi wegens mankeeren
en goedverkoopen met de hoogste cachotstraf gestraft was door
den plaatselijk commandant en nu nauwelijks eenige dagen in
garnizoen te Banjoe-Biroe andermaal droste en toen drie en een
half etmaal in het kwartier en het kampement gemankeerd had,
terwijl klager door voor te wenden zijn kist van het station te
Ambarawa te willen gaan halen van zijn batterijcommandant wist
gedaan te krijgen derwaarts te mogen gaan, doch toen niet weer
is teruggekeerd
Overwegende, dat de verklaringen door klager en strafoplegger
ter zitting afgelegd door den Rrijgsraad als juist aanvaard, de om
schrijvende reden van de straf opgelegd op 23 Januari 1920, terwijl
de juistheid van de straf evenzoo aanvaard wordt
470