Overwegende dan ook, dat klager in zijn klacht geheel en al ongegrond behoort verklaard te worden en straf en strafreden dien tengevolge gehandhaafd dienen te blijven Overwegende toch, dat naar 's Krijgsraads oordeel de opgelegde straf van plaatsing in de 2e klas van militaire discipline, gelet op artikel 31 van het Reglement op de krijgstucht, alleszins juist geacht moet worden te zijn, wijt klagers strafboek een reeks van zelfde aanmerkelijke overtredingen vormende, een verzwaring van de straf maat telkenmale valt aan te toonen Overwegende voorts, dat de Krijgsraad van oordeel is, dat kla gers gedane klacht dermate en lichtvaardig is ingebracht, dat zij aan verregaande oneerbiedigheid moet worden toegeschreven, te meer waar klager voor den krijgsraad op 21 Februari 1920 ter zake zullende verschijnen, andermaal gedrost bleek te zijn, gelijk door klager zeiven ter zitting wordt toegegeven en door strafoplegger vd is meegedeeld in overeenstemming daarmee; Overwegende, dat thans de vraag rijst, of de krijgsraad een der gelijk oordeel in de door hem te nemen beschikking mag uitspreken en ter zake ingevolge de Wet te straffen Overwegende, dat in de geldende wetgeving neergelegd in S. 1919 No: 11 en in werking getreden ingevolge S. 1919 No 174oplMei 1919 in tegenstelling met de op dien datum vervangen, vervat in S. 1874 No: 28, van een dergelijke te nemen beslissing zwijgt; Overwegende echter, dat de thans geldende wetgeving een trouwe copie vormt van die vervat in de artikelen 6188 van de Wet op ue Krijgstucht, afgekondigd in het Nederlandsche Staatsblad 1903 No. 112, waarin evenmin van een dergelijke beslissing sprake is; Overwegende echter, dat, de geschiedenis van het onstaan van vd. Wet nagaande, blijkt, dat oorspronkelijk in artikel 71 een der gelijke bevoegdheid aan den Krijgsraad uitdrukkelijk was verleend; Overwegende voorts, dat gezegde artikel bij de behandeling in de Tweede Kamer op 4 Juni 1903 door de Regeering teruggenomen, gelijk bi] monde van den Regeeringscommissaris Prof Mr. van der Hoeven van de Regeeringstafel werd gezegd, omdat alles wat daarin staat volkomen waar is, „al vervalt het artikel, het behoeft niet af zonderlijk bepaald te worden, wanneer een mindere onredelijk of oneerbiedig tegenover zijn meerdere klaagt, dan is dat een krijgs- tuchtelijk verhrijp en dit behoeft niet in dit artikel uitdrukkelijk ge zegd te worden" (van der Hoeven. Militair Straf-en Tuchtrecht deel 111 blz. 540); 471

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 17