nut kunnen worden geacht om de wijze van ontwikkeling daarvan
z. n. te beïnvloeden. Dit leidt evenwel al heel spoedig tot ingrijpen
in de handelingen van den voorhoedecommandant, iets waartegen
de A. B. juist zorgvuldig moet waken, omdat hij daardoor zijne
aandacht te veel zou gaan concentreeren op die voorhoede en het
overzicht over het geheel verliezen: het doeltreffend gebruik van
de hoofdmacht komt dan in het gedrang.
Daar nu de wijze van ontwikkeling in de eerste plaats berust op
kennis en in veel mindere mate een karakterzaak is dan het eerst-
vermelde er van door gaan, zal een goede opleiding ook meer waar
borgen geven voor een in dit opzicht juist handelen van den voorhoe
decommandant dan een op de bedilzucht gelijkende aanwezigheid
van den A. B. bij de voorhoede.
Ons V. V. wil, dat de A. B. door eigen waarneming in staat zij,
om voor de eenheid in de gevechtsvoering te waken. Door eigen
waarneming moet hij zich, zooals ook G. H., 117 (2), aangeeft, zelf
standig een beeld van den toestand vormen en in overeenstemming
daarmede zijne beslissingen nemen. Hij zal dus door eigen waar
neming zich moeten oriënteeren over den vijand, diens sterkte en
bewegingen, en over het terrein. Nu is het waar, dat, indien ei
gen waarneming mogelijk is, de A. B. bij het beoordeelen van den
toestand niet zal worden beïnvloed door de subjectieve opvattingen
van de commandanten der onderdeden, neergelegd in hunne berich
ten, eveneens, dat hij de gegevens, noodig voor het nemen van het
besluit om het gevecht al dan niet aan te nemen en voor het be
palen van de wijze, waarop het zal worden gevoerd, eerder zal ont
vangen dan, wanneer hij die moet putten uit de hem toegezonden be
richten. Dit zijn voordeden het laatste vooral bij geheel onverwachte
ontmoetingen met den vijand indien althans het gevolg zal zijn
een sneller in werking brengen van de hoofdmacht en dit niet door
andere omstandingheden wordt belet.
De mogelijkheid van eigen waarneming echter vereischt niet nood
zakelijk de aanwezigheid van den A. B bij de voorhoede, ten minste
niet de waarneming, die voldoende grondslagen moet opleveren voor
het nemen van doeltreffende besluiten. Zij hangt af van het terrein
en van de wijze van optreden van den vijand.
In bedekt terrein, en hoe vaak treffen wij dat niet aan, komt van
eigen waarneming niets of weinig, tenzij men in of nabij de voorste
linie zich opstelt, en wat ziet men dan vaak nogIn heuvelachtig
terrein zal vaak een achter de voorhoede gelegen punt beter overzicht
over het terrein toelaten.
478