Ten opzichte van den vijand komt mij dat denkbeeld van eigen waarneming wel wat optimistisch voor. Al vele jaren lang hooren we spreken over de leegte van het slagveld, terwijl onze G. H. het gebruik, waar mogelijk, van bedekte terreinen voorschrijft. Ook in den laatsten ooriog hooren we over niets anders dan over die leegte. Dat geeft niet veel aanleiding om zooveel te verwachten van die waarneming. Bij onze manoeuvres echter zal zij wel meermalen snelle en onverwachte resultaten opleveren, maar dat is geen oorlog! Daar wordt te weinig en onvoldoend streng gelet op het zich zoo min mogelijk zichtbaar maken. G.H., 117 (2), geeft aan, dat de A.B. zich tijdens het gevecht der voorhoede zoover naar voren moet bevinden, dat hij zich door eigen waarneming zelfstandig een beeld kan vormen van den toestand. Het is m.i. duidelijk, dat de bedoeling nimmer kan zijn geweest, dat de A.B zijne standplaats in of nabij de voorste linie zou kiezen. Toch ziet men dit bij manoeuvres herhaaldelijk gebeuren, en zulks ter huldiging van dat beginsel. Zoo bevond zich b.v. bij de manoeuvres der 1ste brigade in 1919, toen tijdens den marsch van een der partijen van Pangoelah naar Poerwakarta de voorhoede met den vijand in aanraking kwam en werd gedwongen zich te ontwikkelen, de A.B. 150 M. achter de vuurlinie in den zuidrand van een aan de westzijde van den grooten weg gelegen kampong. De vijand bevond zich op Hz 100 M. afstands van de voorhoede op een dicht begroeiden heuvel; tusschen beide partijen bevond zich een smalle sawahstrook. Van zijn standplaats uit had de A.B. slechts uitzicht op het west van dien weg gelegen terrein, naar het westen tot op Hz 200 M. afstands door de aanwezigheid van een heuvelrug, eveneens dicht begroeidnaar het oosten was het uitzicht belet door een aan die zijde van den weg en zuid van de standplaats van den A.B. zich bevinden kampong, zoodat de (l) Dit is ook voor de oefening der artillerie van belang. De generaal Palat beweert in zijn werk over den Grooten Oorlog, dat de Fransche artillerie in den aanvang werd verrast door die leegte Daaraan was men in vredes tijd niet gewend. Aan deze omstandigheid schrijft hij het toe, dat zij wel eens werkeloos bleef, niet wetende, wat te doen; zij had zich in die leegte niet voldoende ingedacht en zich daarop niet voorbereid. Van artille- ristischen kant mag men tot zelfoefening ook wel aandringen op het zich zoo min mogelijk zichtbaar maken van de tegenpartij en zich niet te vreden stellen met goedkoope manoeuvresuccessen; anders blijven de deceptiën niet uit. 479

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 29