De ondersteuning nan infanterie en
de benelDoering in bet licht nan ons
noorioopig geoecbtsnoorschriit noor
de bereden artillerie.
Op den voorgrond zij gesteld, dat mijne ondervolgende beschou
wingen uitsluitend betrekking hebben op den bewegingsoorlog. Het
is noodig dit bepaaldelijk te zeggen, omdat het vele, dat reeds aan
ervaringen en lessen uit den jongsten grooten oorlog werd geboek
staafd, in menig opzicht verwarring heeft gesticht, als gevolg van
de omstandigheid, dat men maar al te zeer geneigd is, die ervaringen
en lessen los te maken van het eigenaardige karakter van dien oorlog,
welke zich althans, voor wat de hoofdfronten betreft, het best aldus
laat weergeven, dat ieder offensief geen andere keuze had dan de
doorbreking van het front van een zeer sterk ingerichte stelling.
Dat is dus heel wat anders dan wat de beweging te zien geeft.
Om niet te uitvoerig te worden, zal ik mij voorts bepalen tot den
aanval.
De quaestie, waar het bij het te behandelen onderwerp om gaat,
komt neer op de beantwoording van de volgende twee vragen:
1. Wat moet worden bevolen omtrent de ondersteuning?
2. Wie moet dat bevelen?
De beantwoording van eerstvermelde vraag houdt uiteraard recht
streeks verband met de beteekenis, welke aan het begrip „onder
steunen'' wordt toegekend.
Naar artilleristische opvatting kan de ondersteuning op tweeërlei
wijze geschieden, n. 1. op directe wijze door beschieting van de
vijandelijke infanterie, en langs indirecten weg door bestrijding van
de vijandelijke artillerie.
Deze opvatting moge theoretisch alleszins juist zijn, als grondslag
voor een methode van samenwerking tusschen beide Wapens is zij
onpractisch, hetgeen ik straks hoop aan te toonen.
De tweede vraag vindt hare beantwoording in het V. G. V. B. A.,
waarin als beginsel is aanvaard, dat de voor de ondersteuning be
stemde artillerie onder de bevelen komt van den commandant van
de te ondersteunen infanterie afdeeling. Punt 26 van genoemd voor
schrift, waarvan de aanhef luidt: „Eenmaal ingedeelde
457
I. M. T. 29, 1920.