woordigers (1). Het is waar, dat de Heer Bergmeijer, later in tweede instantie het woord voerende, verklaarde het niet heelemaal met de motie eens te zijn, maar, daar hij tot de onderteekenaars behoor de, kon deze verklaring alleen op zaken van zeer ondergeschikt belang doelen. Volgens den Regeeringsgemachtigde op 15 Jan. heeft een Raad van Defensie tot taak in algemeenen zin vastte s t e 11 e n, op welke wijze de verdediging van een land, zoowel ter zee als te land, zal worden gevoerd, en wat daarmede verband houdt, maar hij heeft over een militieontwerp in engeren zin zich nimmer uit te spreken. Hier ontmoeten wij een derde opvatting van de taak van een Raad van Defensie, een opvatting, die spreekt van „vaststellen" en niet van „adviseeren" en dus in dit opzicht overeenkomt met de om schrijving van den Heer Bergmeijer op 14 Jan., doch de bevoegd heid van het college zeer beperkt. Naast deze drie, min of meer verschillende opvattingen van een Raad van Defensie, behoort nog een vierde genoemd te worden, n.l. die, waarop ik in mijn repliek doelde, toen ik mij een voor stander van een Raad van Defensie noemde. Ik had toen het oog op een college, dat, zooals het afdeelingsverslag het uitdrukte, te voorzien zou hebben „in een contact tusschen het militaire orga nisme en het algemeene staatswezen." Bij zooveel verschil van meening over de beteekenis en werkkring van een Raad van Defensie, was het maar gelukkig, dat de voorstel lers van de motie overeenkomstig den wensch van de Regeering erin toestemden de woorden „raad van defensie" te vervangen door „commissie." AIzoo gewijzigd werd, zooals bekend, de motie met slechts vijf stemmen tegen door den Volksraad aangenomen. Even wel is een Raad van Defensie hiermede niet van de baan: de Heer Bergmeijer deelde de vergadering mede, dat hij zich voorbehield bij een andere gelegenheid de noodzakelijkheid van een Raad van De fensie nader te betoogen en daarover desnoods een uitspraak uit te lokken. In het vooruitzicht van een debat over een Raad van Defensie wellicht in de a.s. voorjaarszitting van den Volksraad kan het zijn nut hebben de wordingsgeschiedenis van den Nederlandschen Raad van Defensie te bespreken. Om niet te uitvoerig te worden, laat ik daarbij een dergelijk college, dat in de tweede helft der vorige eeuw onder den Minister de Roo van Alderwerelt het leven liet, (1) Met deze uitdrukking werd waarschijnlijk de Volksraad bedoeld. 493

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 43